Lesbrief Geldzaken (2e druk)

Wat weet je van geld? Dat het plezierig is als je er veel van hebt. Dat je er dagelijks mee omgaat en dat je het steeds minder op zak hebt, want in plaats van geld gebruik je steeds vaker je pinpas of je telefoon om te betalen. Sommigen zien geld als de wortel van alle kwaad, als het slijk der aarde. Maar economen zijn zich ervan bewust dat het wel heel lastig wordt om te ruilen zonder geld. En zonder ruil geen arbeidsverdeling en zonder arbeidsverdeling geen moderne producten, zoals iPads, smartphones en laptops.

links
Money as Dept (video 10 min.)
Prijsstabiliteit ECB (video 8 min.)
Geldschepping (video 3 min.)
De dag dat de dollar valt (video 50 min.)
The History of Money (video 11 min.)

Hoofdstuk 1

Wat is geld?

Geld vervult de functies van rekeneenheid, ruilmiddel (betaalmiddel) en spaarmiddel. Munten en bankbiljetten worden chartaal geld genoemd. Het zijn wettige betaalmiddelen die algemeen geaccepteerd zijn. Giraal geld is geld dat op een bankrekening (betaalrekening, rekening-courant) staat. Omdat giraal geld niet tastbaar is wordt het ook wel onstoffelijk geld genoemd. De maatschappelijke geldhoeveelheid is al het chartale en girale geld in handen van het publiek. Met spaargeld kun je niet betalen, dus hoort het niet bij de maatschappelijke geldhoeveelheid. Door technologische ontwikkelingen doen nieuwe betaalmethoden hun intrede.

links
Euromunten en eurobankbiljetten (video 5 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 1

Hoofdstuk 2

Waar komt geld vandaan?

Op een gegeven moment in de geschiedenis ontstond arbeidsdeling en ruil. Aanvankelijk werden goederen tegen goederen geruild. We noemen dit directe ruil of ruil in natura. Later werden goederen geruild tegen een ruilmiddel (geld).

Als ruilmiddel werden onder andere zout en schelpen gebruikt en uiteindelijk munten van goud of zilver. Door middel van de nominale waarde (de waarde die op de munt vermeld staat) en de intrinsieke waarde (de waarde van het materiaal van de munt) kwam men tot de standaardmunten.

Tekenmunten hebben een intrinsieke waarde die lager is dan de nominale waarde. Tekenmunten zijn een voorbeeld van fiduciair geld: geld dat gebaseerd is op vertrouwen.

In de late middeleeuwen ontstond het bankbiljet. Kooplieden gaven hun gouden munten bij goudsmeden in bewaring en kregen daarvoor een ontvangstbewijs met daarop de waarde van het edelmetaal dat in bewaring was gegeven. Het ontvangstbewijs was een bewijs dat je een vordering had op de goudsmid. Met het ontvangstbewijs konden elders goederen gekocht worden. Op die manier bleven de ontvangstbewijzen in omloop. Omdat de gouden munten nooit volledig worden opgevraagd, kon de goudsmit een groter bedrag aan ontvangstbewijzen uitgeven dan het goud dat hij beheerde. Hij verleende krediet. Deze kredietverlening leidde tot een forse stijging van de geldhoeveelheid.

De Nederlandsche Bank (DNB) kreeg in 1863 het monopolie om bankbiljetten (en munten) uit te geven. Sinds de invoering van de euro op 1 januari 2002 is de Europese Centrale Bank (ECB) verantwoordelijk voor de uitgifte van euromunten en bankbiljetten. Het belangrijkste doel is prijsstabiliteit.

links
Alles kost geld (video 7 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 2

Hoofdstuk 3

Waarom verandert de geldhoeveelheid?

Het vertrouwen van het publiek in de banken is van groot belang. Wordt het vertrouwen geschaad, dan kan een bankrun ontstaan. Het depositogarantiestelsel garandeert het spaargeld van burgers tot
€ 100.000. Een voorbeeld van een gedeeltelijke bankbalans:

             Balans geldscheppende bank
——————————————————————–——————————————————————–
kas eigen vermogen
tegoed bij DNB rekening-couranttegoeden
debiteuren spaartegoeden
totaal totaal

Geldscheppende banken zijn de voornaamste oorzaak van veranderingen van de maatschappelijke geldhoeveelheid. Het afsluiten van een girale lening wordt wederzijdse schuldaanvaarding genoemd, omdat beide partijen een verplichting hebben. Bij wederzijdse schuldaanvaarding nemen de rekening-couranttegoeden toe.

Een bank kan alleen extra geld scheppen als zijn balans dat toestaat. Er moeten liquide middelen (kas + tegoed DNB) beschikbaar zijn als de klant een deel van het geld contant wil opnemen.

kas + tegoed bij DNB
liquiditeitspercentage = ——————————————————  × 100%
rekening-couranttegoeden

Een bank moet ook aan de solvabiliteitseis voldoen.

eigen vermogen
solvabiliteitspercentage = ——————————————  × 100%
vreemd vermogen

links
Geld en banken (video 15 min.)
Geldschepping door banken (video 4 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 3

Hoofdstuk 4

Hoeveel kunnen we kopen van ons geld?

Inflatie is een stijging van het algemeen prijspeil in het land.
Het gevolg van inflatie is dat het geld reëel minder waard wordt: met hetzelfde bedrag aan geld kun je door inflatie minder kopen dan voorheen.

Economen onderscheiden twee soorten oorzaken van inflatie. Prijsstijgingen kunnen veroorzaakt worden door vraagfactoren (bestedingsinflatie) en aanbodfactoren (kosteninflatie). Als de bestedingen stijgen tot boven de grens van de productiecapaciteit ontstaat er bestedingsinflatie: de prijzen gaan dan omhoog. Als ondernemers hogere productiekosten doorberekenen in hun prijzen spreken we van kosteninflatie. Het inflatierisico is groter naarmate de periode waarvoor het inkomen is vastgelegd verder in de toekomst ligt. Daarom houden pensioenfondsen rekening met de inflatie.

Ook werknemers kunnen last hebben van inflatie. Als de cao eenmaal is afgesloten liggen de nominale lonen van de werknemers voor een of enkele jaren vast. Door inflatie daalt de koopkracht van de lonen. Door inflatie kunnen ook de winsten van ondernemingen onder druk komen te staan. Ten slotte worden ook geldvermogens door inflatie aangetast.

Het algemeen prijspeil kan stabiel blijven, stijgen of dalen. Een daling van het algemeen prijsniveau, deflatie, komt niet vaak voor.

In de westerse landen zijn inflatiepercentages van enkele procenten per jaar gebruikelijk. Bij zo’n lichte stijging van het prijsniveau noemen we de prijzen stabiel. Bij extreem hoge prijsstijgingen, 100% en een veelvoud daarvan, spreken we van hyperinflatie.

links
Inflatie (video 3 min.)
Persoonlijke inflatie berekenen (www.cbs.nl)

Begrippenlijst hoofdstuk 4

Hoofdstuk 5

Wat wordt het geld van de toekomst?

In de laatste decennia heeft een aantal nieuwe betaalvormen hun intrede gedaan zoals betalen met de pinpas, de creditcard en het elektronisch bankieren.
Een alternatief voor ons geldsysteem zijn de zogenaamde cryptovaluta. De bekendste is de bitcoin.
Ook komen er steeds meer alternatieven voor geld. In kleine kringen worden daarom dingen gedeeld en geruild, de zogenaamde deeleconomie.

links
Alexander Klupping over de bitcoin (video 10 min.)
Koen Frenken over de deeleconomie (video 4 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 5