Lesbrief Mobiliteit (2e druk)

Inleiding

De snelheid waarmee we ons verplaatsen, is in de loop van de tijd sterk toegenomen. Vroeger moesten Romeinse soldaten duizenden kilometers te voet afleggen om de grenzen van hun rijk te bereiken. Ook in de zestiende eeuw verplaatsen we ons nog tamelijk langzaam. De Hollandse VOC-schepen naar Indië zijn maanden onderweg. In de negentiende eeuw, na de uitvinding van de stoommachine, gaat het een stuk sneller. Maar de vaart komt er pas goed in met de toepassing van de verbrandingsmotor in allerlei vervoermiddelen.

Hoofdstuk 1

Schaarste en Ruil

Schaarste
Om in hun behoeften te voorzien hebben mensen middelen nodig. De behoeften van mensen zijn oneindig maar de middelen zijn beperkt. De spanning tussen oneindige behoeften en beperkte middelen noemen we schaarste. Schaarste is een relatief begrip. Een product is schaars als er middelen (geld of tijd) opgeofferd moeten worden om het te maken. Vrije goederen zijn goederen die niet schaars zijn, er zijn geen offers nodig om ze te verkrijgen (lucht). De middelen waarover de mensen beschikken zijn alternatief aanwendbaar. Goederen zijn stoffelijk en diensten zijn onstoffelijk.

Ruil
Arbeidsdeling is het opdelen van het arbeidsproces in afzonderlijke taken. Dit leidt tot specialisatie en een stijging van de arbeidsproductiviteit. Tegelijkertijd leidt dit tot ruil (bakker – smid).
Directe ruil is ruil van goederen tegen goederen ook wel ruil in natura genaamd. Bij indirecte ruil (goederen – geld) fungeert een algemeen begeerd goed (= geld) als ruilmiddel. Geld is ruilmiddel omdat het algemeen begeerd wordt, makkelijk te vervoeren is, makkelijk te bewaren en makkelijk op te splitsen is in kleinere eenheden. Alle kosten die gemaakt worden om een ruil te realiseren noemen we transactiekosten. Geld is naast ruilmiddel ook rekenmiddel en spaarmiddel.

Formele en informele economie
We maken onderscheid tussen de formele en de informele economie. In de formele (witte) economie worden de transacties geregistreerd, in de informele (zwarte of grijze) economie gebeurt dat niet. De informele economie bestaat uit de transacties die verzwegen worden voor de belastingdienst (zwarte circuit) en uit economische activiteiten waarbij geen geld wordt gebruikt (grijze circuit). Dit deel van de informele economie, de niet-geld economie, kan worden verdeeld in:
• huishoudelijke arbeid: werkzaamheden als koken, stofzuigen, kleren wassen;
• vrijwilligerswerk: bijvoorbeeld onbetaald werk bij een sportvereniging, onbetaalde zorg voor zieken en bejaarden;
• doe-het-zelf-arbeid: tuinonderhoud, schilderen, repareren fietsband, etc.;
• directe ruil: auto poetsen in ruil voor een gratis rit naar de disco.
Bij de formele economie maken we onderscheid in de marktsector en de niet-marktsector. Op een markt worden producten aangeboden en gevraagd en komt de prijs tot stand door vraag en aanbod. Tot de niet-marktsector behoren de activiteiten van de overheid en de non-profitsector zoals onderwijs en ziekenhuizen.

links
Schaarste en kiezen (video 15 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 1

Hoofdstuk 2

Ruiltransacties en welvaart

Welvaartstheorie
De welvaartstheorie gaat er vanuit dat de welvaart kan toenemen door ruiltransacties. Door de totstandkoming van een ruiltransactie kunnen consument en producent een surplus realiseren en dat vergroot de welvaart. De totale welvaart is Pareto-efficiënt of Pareto-optimaal als de welvaart van één persoon niet kan toenemen zonder dat de welvaart van iemand anders afneemt.
Ans en Bob bereiken samen een welvaart van maximaal 50.
Figuur: Pareto-efficiënt

In de figuur zijn X en Y Pareto-efficiënt, C is niet Pareto-efficiënt.
Het Pareto-criterium doet geen uitspraak over de wenselijkheid of rechtvaardigheid van een verdeling.
Kritiek op de welvaartstheorie is dat zijn geen rekening houdt met activiteiten in de informele sfeer en geen rekening houdt met externe effecten.

Consumentensurplus en producentensurplus
Het individuele consumentensurplus is het verschil tussen de betalingsbereidheid (baten) van de consument en de prijs (kosten) die hij moet betalen. Het consumentensurplus van alle kopers bij elkaar is het totale consumentensurplus. Het individuele producentensurplus is het verschil tussen de prijs en de leveringsbereidheid (marginale kosten) van de producent. Het producentensurplus van alle producenten bij elkaar is het totale producentensurplus. Het totale surplus (= welvaartswinst) is de som van consumentensurplus en producentensurplus.

Vraaglijn en aanbodlijn
De vraaglijn geeft de betalingsbereidheid van de consumenten weer. De aanbodlijn geeft de leveringsbereidheid van de producenten weer. Een producent zal zijn product niet aanbieden beneden de marginale kosten. De marginale kostenlijn geeft aan hoeveel een producent aanbiedt bij een bepaalde prijs. Conclusie, bij volledige mededinging valt de marginale kostenlijn samen met de aanbodlijn.

Surplus bij evenwicht
Volgens welvaartseconomen is op een markt van volledige mededinging het totale surplus en dus de totale welvaart maximaal bij marktevenwicht. Er is geen combinatie van prijs en hoeveelheid te bedenken die een groter surplus oplevert. In die situatie worden de productiefactoren die bedrijven gebruiken het meest efficiënt aangewend of gealloceerd.

De ideale arbeidsmarkt in theorie
Hoewel de arbeidsmarkt niet alle kenmerken van volledige mededinging heeft, wordt in de economische theorie deze markt vaak opgevat als een markt van volkomen concurrentie. Vraag en aanbod bepalen de prijs (loon) en de hoeveelheid (werkgelegenheid). De veronderstelling is dan dat arbeid homogeen is en de arbeidsmarkt transparant. Dat is bij benadering waar voor deelmarkten binnen de arbeidsmarkt, zoals de markt van ongeschoolde arbeid of de markt voor leerkrachten in het basisonderwijs.

De lijn van het aanbod van arbeid geeft een beeld van de leveringsbereidheid van de werknemer. Naarmate het loon hoger is, zullen meer mensen bereid zijn arbeidskracht te leveren. De lijn van de vraag naar arbeid is een weergave van de betalingsbereidheid van de werkgever. Naarmate het loon hoger is, zullen werkgevers minder bereid zijn werknemers in dienst te nemen, omdat de productiviteit van de werknemer dan lager kan zijn dan het loon. Zolang de gevraagde hoeveelheid arbeid afwijkt van de aangeboden hoeveelheid arbeid zal het loon zich aanpassen. Dit aanpassingsproces, ook wel het prijs- of marktmechanisme genoemd, zorgt ervoor dat vraag en aanbod op de arbeidsmarkt aan elkaar gelijk worden. Grafisch gezien vindt er zowel langs (over) de vraaglijn als langs (over) de aanbodlijn een verschuiving plaats. We hebben tot nu toe verondersteld dat vraag naar arbeid en aanbod van arbeid alleen afhankelijk zijn van de hoogte van het loon. In werkelijkheid zijn er ook andere factoren die vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beïnvloeden. Als deze factoren veranderen, verschuift de vraaglijn of de aanbodlijn naar links of naar rechts.

Surplussen op de arbeidsmarkt
Het verschil tussen het evenwichtsloon en het minimale loon waartegen iemand bereid is arbeid te leveren noemen het werknemerssurplus. De welvaart van de werknemer stijgt met het surplusbedrag. Het verschil tussen de betalingsbereidheid van de werkgever en het evenwichtsloon noemen we het werkgeverssurplus. Door transacties af te sluiten op de arbeidsmarkt kunnen werkgevers en werknemers een surplus verwerven en hun welvaart vergroten. Bij het evenwichtsloon is de welvaartswinst maximaal. We noemen dit Pareto-efficiënt evenwicht. De welvaartswinst kan niet worden vergroot door een ander uurloon dan het evenwichtsloon te kiezen. Als de arbeidsmarkt een markt van volledige mededinging zou zijn, komt onvrijwillige werkloosheid niet voor. Iemand die bij het evenwichtsloon geen baan heeft, heeft een te hoge leveringsbereidheid. Hij kiest ervoor vrijwillig werkloos te zijn.

links
Vraag en aanbod (video 9 min.)
Collectieve vraagcurve en consumentensurplus (video 13 min.)
Consumenten- en producentensurplus (video 13 min.)
Arbeidsmarkt (video 2 min.)
Flexibiliteit op de arbeidsmarkt (video 6 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 2

Hoofdstuk 3

Marktverstoring door overheidsingrijpen

De vrije marktwerking biedt niet altijd de gewenste uitkomst. Soms zijn de prijzen te hoog of te laag of worden sommige goederen te veel of te weinig geproduceerd. We spreken dan van marktfalen. Marktfalen leidt er toe dat de overheid ingrijpt in het vrije marktgebeuren door bijvoorbeeld een minimumprijs of maximumprijs op te leggen. Het overheidsingrijpen gaat gepaard met een verlies aan welvaart.

Maximumprijs

Een maximumprijs wordt ingesteld om de consumenten te beschermen. Een maximumprijs ligt altijd onder de marktprijs (evenwichtsprijs) en leidt tot een vraagoverschot (aanbodtekort). Door het instellen van een maximumprijs verschuift een deel van het surplus van producent naar consument, in de figuur wordt dat weergegeven door de rechthoek met als coördinaten (0;15), (4;15), (4;20) en (0;20). De krimpende markt veroorzaakt een welvaartsverlies. De afname van de welvaart als gevolg van de daling van het aantal transacties wordt weergegeven door de Harberger driehoek met als coördinaten (4;15), (6;20) en (4;30).

Minimumprijs
De minimumprijs wordt ingesteld om de producent te beschermen en ligt altijd boven de marktprijs (evenwichtsprijs). Het is/was de manier om de boeren te verzekeren van een redelijk inkomen. Een minimumprijs leidt tot een aanbodoverschot (vraagtekort). Een minimumprijs wordt ook garantieprijs (de prijs die de boeren gegarandeerd krijgen) of interventieprijs (zodra de marktprijs onder de minimumprijs zakt, intervenieert de overheid). De interventie vindt plaats door het opkopen – tegen de gestelde minimumprijs – van de overschotten door de overheid. Het op deze wijze interveniëren van de overheid in de EU heeft geleid tot boterbergen en melkplassen. Deze overschotten werden door de EU met exportsubsidies kunstmatig verlaagd om zo te kunnen concurreren op de wereldmarkt. Tegelijkertijd moesten invoerrechten voorkomen dat goedkopere landbouwproducten in de EU afgezet konden worden. Onder druk van onder meer de WTO wordt het systeem van prijssteun in de EU geleidelijk vervangen door inkomenssteun. Voor melk geldt tot 2015 nog wel een minimumprijs maar ook een productiequotum. Overschrijding van dit quotum leidt tot superheffing.

Door het instellen van een minimumprijs verschuift een deel van het surplus van consument naar producent, in de figuur wordt dat weergegeven door de rechthoek met als coördinaten (0;150), (90;150), (90;180) en (0;180). Het opkopen van het overschot door de overheid vergroot het producentensurplus. Het totale surplus van consumenten en producenten neemt hierdoor toe met de driehoek aangeduid met de volgende coördinaten (150;150), (210;180) en (90;180). Tegenover deze toename staat wel een welvaartsverlies voor de belastingbetalers. Zij betalen het opkopen door de overheid.

Minimumloon
Ook op de arbeidsmarkt grijpt de overheid in de prijsvorming in. Door de vrije marktwerking kan op een deelmarkt van de arbeidsmarkt het loon zo laag worden dat een werknemer niet meer in zijn levensonderhoud kan voorzien. De overheid stelt daarom een minimumloon in.

Indirecte belastingen

Accijnzen, btw en invoerrechten zijn indirecte belastingen. De verkoper ontvangt de belasting van de koper en draagt die af aan de overheid. Indirecte belastingen zijn kostprijsverhogende belastingen.
Voor de eerste levensbehoeften bedraagt de btw 6%, voor de andere producten 19%. Accijnzen worden geheven om het gebruik van goederen zoals alcohol, tabak en benzine te ontmoedigen. Voor de producent werkt accijns als een verhoging van de variabele kosten en dus van de marginale kosten. Als gevolg van deze verhoging verschuift de aanbodlijn (A ? A’). We zien dat er een verschuiving plaatsvindt van het surplus van consumenten en producenten naar de overheid. Tevens leidt de accijns tot een inkrimping van de productie en tot afname van de welvaart gelijk aan de Harberger driehoek (B + C).

Indirecte subsidie
Door prijs verlagende subsidies krijgen zowel consumenten als producenten een extra surplus. Door prijs verlagende subsidies kan het product tegen een lagere prijs dan de marktprijs aangeboden worden en neemt de afzet toe. Omgekeerd leiden extra heffingen door de overheid tot een afname van het totale surplus. Een heffing verhoogt de marginale kosten en daarmee de prijs van het product. De mate waarin de producent er in slaagt de heffing door te berekenen in de prijs van het product is afhankelijk van de hellingen van de vraaglijn en de aanbodlijn en dus van de prijselasticiteit van vraag en van aanbod. Ook de grootte van het welvaartsverlies als gevolg van de heffing is afhankelijk van de prijselasticiteit van vraag en van aanbod.

Loonbelasting
Welvaartseconomen wijzen erop dat belastingheffing welvaartsverlies veroorzaakt doordat markten worden verstoord. Gezocht wordt naar een systeem van optimale belastingheffing waarbij de welvaartsverliezen zo beperkt mogelijk blijven. De belastingheffing is optimaal als die leidt tot zo min mogelijk verstoringen, de overheid voldoende ontvangsten heeft, de inkomens herverdeeld worden en ook andere politieke doelen worden bereikt.


links

Overheidsingrijpen in prijsvorming (video 15 min.)
Maximum- en minimumprijs (www.economielokaal.nl)
Verlaging maximum roamingtarief (www.nu.nl)

Begrippenlijst hoofdstuk 3

Hoofdstuk 4

Marktmacht

Volgens de welvaartstheorie leiden alleen markten van volledige mededinging tot de hoogste welvaart. Een markt van volledige mededinging is Pareto-efficiënt. Markten met onvolledige mededinging zoals oligopolie en monopolie zijn niet Pareto-efficiënt. We spreken hierbij van marktfalen.

Monopolie = Marktmacht
Bedrijven die in staat zijn de prijzen te beïnvloeden, hebben marktmacht. Zo heeft een monopolist veel marktmacht en kan hij de prijs zelf bepalen. Bij een monopolie valt de aanbodlijn samen met de marginale kostenlijn (= volledige mededinging). Maar anders dan bij volledige mededinging valt de prijsafzetlijn van een monopolist samen met de collectieve vraaglijn. Dit omdat bij een monopolie alle vragers aangewezen zijn op dezelfde aanbieder. De prijsafzetlijn geeft weer hoeveel een aanbieder kan afzetten bij een bepaalde prijs. De gemiddelde opbrengstfunctie (GO) is te bepalen door de collectieve vraaglijn te herschrijven.
Qv (=q) = -0,2P + 10 ? 0,2q = -q + 10 ? GO = P = -5q + 50.
Met behulp van de GO kan de totale opbrengstenfunctie (TO) bepaald worden.
GO = -5q + 50
TO = GO × q = -5q2 + 50q
En met de TO kan de marginale opbrengstenfunctie (MO) afgeleid worden.
TO = -5q2 + 50q (eerste afgeleide berekenen)
MO = TO’= -10q + 50
De marginale kostenfunctie (MK) kan bepaald worden door de aanbodfunctie te herschrijven.
Qa (=q) = 0,4P – 2 ? 0,4P = q + 2 ? P = 2,5q + 5
En omdat P = MK ? MK = 2,5q + 5
Een monopolist behaalt maximale totale winst bij MO = MK (is ook zo bij volledige mededinging).
MO = MK
-10q + 50 = 2,5q + 5
45 = 12,5q
Q = 3,6 (invullen in de prijsafzetfunctie)
P = -5q + 50 ? P = -5 × 3,6 = 32

De verandering van een situatie van volledige mededinging naar monopolie (denk aan de taximarkt) heeft twee effecten op het surplus, namelijk:
• een verschuiving van een deel van het surplus van consument naar producent. Doordat de monopolist de prijs kan bepalen, weet hij een groter deel van het totale surplus naar zich toe te trekken.
• een afname van het totale surplus omdat prijsverhoging ertoe leidt dat het aantal vragen en dus het aantal ruiltransacties afneemt.

Bij een monopolie is de macht van de enige aanbieder groot. De monopolist heeft geen concurrenten en kan de prijs zelf bepalen, hij is prijszetter. Hij moet er wel rekening mee houden dat er bij een hogere prijs minder gevraagd zal worden. Bij prijsveranderingen moet hij rekening houden met de prijselasticiteit van de vraag naar zijn product. Ook moet de monopolist rekening houden met potentiële concurrenten. Hoge winsten lokken toetreders.

Prijsdiscriminatie
Indien een aanbieder verschillende prijzen vraagt voor een identiek product is er sprake van prijsdiscriminatie. Voor de monopolist is het van belang de betalingsbereidheid van zijn klanten te kennen. Indien hij dat weet, kan hij voor elke klant een prijs berekenen die gelijk aan de betalingsbereidheid van die klant. Zou de monopolist hierin slagen, dan kan hij de perfecte prijsdiscriminatie doorvoeren en zich het gehele consumentensurplus toe-eigenen.

Het beperken van marktmacht
Afspraken tussen bedrijven met het doel de onderlinge concurrentie te beperken (kartel) zijn verboden. Ook het opwerpen van belemmeringen bedoeld om toetreders tot de markt te ontmoedigen, is verboden. Fusies en overnames zijn alleen toegestaan als er voldoende concurrentie overblijft. Instituties die hierop toezien zijn de NMa, de OPTA en de AFM.

Marktmacht is niet altijd ongewenst
Schaduwkanten van volledige mededinging:
– homogeniteit van de producten (één type spijkerbroek);
– gebrek aan innovaties.
De overheid stimuleert innovaties door het toekennen van octrooien (patenten). Door een octrooi verkrijgt de onderneming gedurende maximaal 20 jaar het alleenrecht om de uitvinding commercieel te exploiteren. Er is hier sprake van een wettelijk monopolie. Octrooien leiden tot welvaartsverliezen omdat de prijs hoger is dan in een situatie van volkomen concurrentie, maar stimuleren tegelijkertijd innovaties die zorgen voor economische groei.

Gebrekkige informatie en marktfalen
Asymmetrische informatie kan ertoe leiden dat markten (tweedehandsauto’s) niet goed functioneren.

links
Bespreking LWEO-lesbrief Mobiliteit hfd 4 opgave 2 en 4 (video 32 min.)
Afromen van consumentensurplus (video 7 min.)
Hoezo samen delen (video 12 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 4

Hoofdstuk 5

Ontbrekende markten

Markten functioneren niet altijd goed. Bij onvolledige mededinging wordt het optimum van Pareto niet bereikt en is er sprake van marktfalen. Bij collectieve goederen als veiligheid en bescherming tegen water laat de markt het afweten. Ook faalt de markt als het milieu wordt aangetast of als externe effecten niet doorberekend worden in de prijzen. Als de markt faalt, moet de overheid ingrijpen.

Collectieve goederen en marktfalen
Verschillen tussen collectieve goederen en individuele goederen:
• Bij collectieve goederen is het onmogelijk vragers uit te sluiten van het gebruik van het goed. Denk aan strooizout. Bij individuele goederen is uitsluiten wel mogelijk.
• Bij collectieve goederen rivaliseert de vraag van de een niet met de vraag van de anderen. Het gebruik van het goed door de ene consument gaat niet ten koste van een andere consument. Bij individuele goederen is dat wel het geval. Omdat van collectieve goederen niemand kan uitgesloten worden, is het voor particuliere bedrijven onaantrekkelijk om dit product aan te bieden. Ze kunnen aan de individuele gebruiker geen prijs vragen.

Collectieve goederen en overheid
Collectieve goederen voorzien in een behoefte, maar worden niet via de markt geleverd. De markt faalt in dit geval. De vragers naar een collectief goed hebben als ze hun eigen belang nastreven te maken met een gevangenendilemma. Het is financieel aantrekkelijk om niet bij te dragen aan de totstandkoming van het collectieve goed. Toch hebben ze er belang bij dat het goed er komt. Het dilemma kan worden opgelost als de vragers samenwerken door een bindend contract aan te gaan. Om tot samenwerking te komen, is meestal dwang van de overheid nodig (belastingen). Toch is overheidsdwang niet altijd nodig om te komen tot samenwerking. Ook normen en waarden kunnen leiden tot een coöperatieve opstelling van de burgers.

Externe effecten en marktfalen
Als het handelen van iemand invloed heeft op de welvaart van anderen spreken we van een extern effect. Externe effecten kunnen zich voordoen zowel bij consumptie als bij productie en externe effecten kunnen negatief of positief zijn. Negatieve externe effecten worden ook wel externe kosten genoemd en positieve externe effecten worden externe baten genoemd. Ook meeliftersgedrag kan gepaard gaan met externe effecten. Door belastingen te ontduiken worden anderen opgezadeld met een hogere belasting. Dit is een negatief extern effect van het meeliftersgedrag.

Maatschappelijke welvaart
Marktprijzen zijn gebaseerd op private kosten en baten. Als er zich externe effecten voordoen, is de marktuitkomst niet Pareto-efficiënt. Omdat de vrije markt niet in staat is externe kosten en baten op te nemen in de prijs, faalt de markt. De maatschappelijke prijs is gebaseerd op de maatschappelijke kosten en maatschappelijke baten. De maatschappelijke kosten zijn een optelling van de private kosten en externe kosten. De maatschappelijke baten bestaan uit private baten en externe baten.

Internaliseren van externe effecten
Het opnemen van externe effecten in de prijs noemen we het internaliseren van externe effecten. Als externe effecten volledig zijn geïnternaliseerd, faalt de markt niet langer en is er een Pareto-efficiënte situatie. Door rekening te houden met de externe kosten, d.w.z. het opnemen van die kosten in de prijs van het product, verdwijnen de externe kosten niet helemaal, maar worden ze beperkt. Blijkbaar nemen we een deel van de externe kosten op de koop toe, zolang de welvaartswinst maar groter is dan het welvaartsverlies als gevolg van externe effecten.

Coase
Het was de Britse econoom Coase die als eerste tot het inzicht kwam dat het probleem van de externe effecten kan worden opgelost door private transacties. Externe effecten zijn het gevolg van een ontbrekende markt. Als deze markt alsnog ontstaat, kan het marktmechanisme tot een efficiënte oplossing leiden (denk aan emissierechten). De transactiekosten moeten dan niet te hoog zijn en bovendien moeten de eigendomsrechten helder zijn. Onderhandelen en het opstellen van een contract biedt de mogelijkheid om te komen tot een efficiënte oplossing. Het risico dat een partij zich niet gebonden voelt aan een contract, het zogenaamde bindingsprobleem, kan voorkomen worden door het opstellen van een schriftelijk contract.

Heffingen: verbieden of beperken
Een andere manier om bijvoorbeeld vervuiling tegen te gaan, is het opleggen van een heffing op vervuiling. Als de heffingen juist zijn vastgesteld, ontstaat een prijs waarin de externe kosten volledig zijn geïnternaliseerd. Als onderlinge afspraken of heffingen niet mogelijk zijn, moet de overheid anders te werk gaan, De meest radicale manier is het verbieden van het gebruik of het verbieden van de productie van goederen met negatieve externe effecten: denk aan Cfk’s en asbest.

Het fileprobleem
Ook het fileprobleem kan worden gezien als een extern effect. De schade veroorzaakt door files kan in geld uitgedrukt worden: het zijn de zogenaamde congestiekosten. De welvaartstheorie beschouwt congestiekosten als externe kosten die leiden tot een verlies aan welvaart. Wie een drukke weg opgaat, is er de oorzaak van dat de medeweggebruikers een langere reistijd en meer brandstof nodig hebben. De weggebruiker zadelt andere weggebruikers op met extra kosten. De extra kosten die een weggebruiker veroorzaakt bij andere weggebruikers noemen we de marginale congestiekosten. Door de weg op te gaan, jaagt de ene weggebruiker andere weggebruikers op hogere kosten. De kilometerheffing wordt gezien als een middel om het fileprobleem op te lossen.

links
ConsuWijzer (www.consuwijzer.nl)
Keurmerkinstituut (www.keurmerk.nl)
Autoriteit Consument & Markt (www.acm.nl)
Autoriteit Financiële Markten (www.afm.nl)

Begrippenlijst hoofdstuk 5

Hoofdstuk 6

Markt of overheid

Principaal-agentrelatie
De principaal is de opdrachtgever (werkgever) en de opdrachtnemer (werknemer) is de agent. Omdat de agent bij het uitvoeren van zijn taak niet alleen denkt aan het belang van de baas, maar ook aan zijn eigen belang, is er een principaal-agentprobleem.

Privatiseren
Privatiseren is het afstoten van overheidstaken naar het particulier bedrijfsleven. Bij privatiseren gaat de eigendom van het bedrijf over van de overheid naar de private sector. De gedachte hierachter is dat door privatisering de concurrentie toeneemt en dat de concurrentie zal leiden tot lagere prijzen, betere diensten, meer efficiëntie en meer innovatie.

Een nieuwe rol voor de overheid
Welvaartseconomen gaan ervan uit dat marktwerking leidt tot de meest efficiënte aanwending of allocatie van de productiefactoren en daarom tot de grootste welvaart. De boodschap van deze economen is duidelijk: meer productie via de markt en minder via de overheid. Overheden moeten zich in deze opvatting beperken tot hun kerntaken: het garanderen van eigendomsrechten, zorgen voor orde en veiligheid. Daarnaast dient de overheid de verschillende vormen van marktfalen aan te pakken.

links
Principaal-agentrelatie (video 5 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 6