Lesbrief Arbeid (1e druk)

Op de arbeidsmarkt groeit de behoefte aan hoger opgeleiden omdat werk steeds specialistischer wordt. Prima kansen dus voor academici en hbo’ers. Tegelijkertijd zal het zogenaamde elementaire werk, werk waarvoor geen diploma vereist is, flink toenemen. Tuinonderhoud, vuil ophalen, schoonmaak, verzorging en vele andere vormen van dienstverlening zijn nu eenmaal niet te automatiseren of te robotiseren.

links
Arbeidsmarkt (video 15 min.)

Hoofdstuk 1

Een verkenning van de arbeidsmarkt

Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt
De arbeidsmarkt is een abstracte markt waar vragers naar arbeid en aanbieders van arbeid samenkomen. Werknemers bieden arbeid aan en werkgevers vragen arbeidskrachten. De arbeidsmarkt bestaat in feite uit zeer veel deelmarkten zoals de markt voor bouwvakkers, de markt voor docenten, de markt voor verpleegkundigen, etc. Ook geografisch zijn er gescheiden deelmarkten van arbeid. Een betonvlechter uit Groningen zal zijn arbeidskracht niet aanbieden in Zeeland.
Zelfstandigen zijn tegelijkertijd vrager en aanbieder van arbeid.
Aanbod van arbeid = werknemers + zelfstandigen + werklozen.
Vraag naar arbeid = werknemers + zelfstandigen + vacatures.

aanbod van arbeidvraag naar arbeid

Samen vormen werknemers, werklozen en zelfstandigen het aanbod van arbeid of de beroepsbevolking. Werknemers en zelfstandigen samen vormen de werkgelegenheid in een land. Vacatures is onvervulde vraag naar arbeid of de onbezette arbeidsplaatsen.

Een krappe of ruime arbeidsmarkt
Vraag naar arbeid en aanbod van arbeid bepalen de prijs van arbeid: het loon. Als de vraag naar arbeid groter is dan het aanbod van arbeid is er sprake van een krappe arbeidsmarkt (veel vacatures, weinig werkloosheid). Als het aanbod van arbeid groter is dan de vraag naar arbeid is er sprake van een ruime arbeidsmarkt (veel werklozen, weinig vacatures).

links
Arbeidsmarkt (video 36 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 1

Hoofdstuk 2

Het aanbod van arbeid

Potentiële beroepsbevolking en beroepsbevolking
De potentiële beroepsbevolking of beroepsgeschikte bevolking bestaat uit alle mensen die gelet op zijn leeftijd in aanmerking komt voor deelname aan het arbeidsproces. De potentiële beroepsbevolking bestaat uit alle mensen die betaald werk hebben (werkzame beroepsbevolking), of die geen betaald werk hebben, recent naar betaald werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn (werkloze beroepsbevolking).  De niet-beroepsbevolking bestaat uit mensen die niet werken en ook niet op zoek zijn naar werk zoals huismannen, huisvrouwen, vervroegd gepensioneerden, studenten en arbeidsongeschikten.

De omvang van de beroepsbevolking
De omvang van de beroepsbevolking (aanbod van arbeid) is afhankelijk van:
• conjuncturele ontwikkelingen (aanzuigeffect, ontmoedigingseffect);
• de structurele groei van de bevolking;
• maatschappelijke ontwikkelingen (vrouwenemancipatie);
• toe- of afname van arbeidsmigranten;
• wetgeving (leerplichtleeftijd, pensioenleeftijd);
• gezondheidszorg;
• de hoogte van het loon.

Deeltijdarbeid en p/a-ratio
Een persoon die in plaats van 5 dagen drie dagen per week werkt, werkt in deeltijd. De deeltijdfactor is in dat geval 0,6. Een voltijdbaan is gelijk aan één arbeidsjaar. De p/a-ratio geeft de verhouding aan tussen het aantal personen (die werken) en het aantal arbeidsjaren. Een p/a-ratio van 1,3 betekent dat er op 100 volledige banen 130 personen werken.

aantal personen met deeltijdbaan of volledige baan
p/a-ratio = ———————————————————————————————————
totaal aantal arbeidsjaren

Arbeidsparticipatiegraad
De arbeidsparticipatiegraad (deelnemingsgraad of deelnemingspercentage) geeft aan hoeveel procent van de bevolking van 15 tot 65 jaar (= de potentiële beroepsbevolking) werkt of wil werken en wordt als volgt berekend:

beroepsbevolking
participatiegraad = ————————————————————— × 100%
potentiële beroepsbevolking

De beroepsbevolking bestaat uit werkende (zelfstandigen en werknemers) en werklozen.

Arbeidsproductiviteit
De arbeidsproductiviteit is de productie of toegevoegde waarde per werknemer in een tijdseenheid. Een stijging van de arbeidsproductiviteit betekent dat er in dezelfde tijd meer wordt geproduceerd. Er wordt dan niet meer gewerkt, maar slimmer gewerkt. De arbeidsproductiviteit kan stijgen door betere scholing, door mechanisatie/automatisering en door efficiëntere organisatie van het productieproces.

De i/a-ratio
De i/a-ratio is een graadmeter voor de betaalbaarheid van de uitkeringen, de kosten van de vergrijzing, maar ook de concurrentiepositie van een land. Hoe hoger de i/a-ratio, hoe hoger de sociale premies, hoe hoger de loonkosten, hoe hoger de productiekosten en de prijs van de producten.

aantal inactieven
i/a-ratio = —————————————— × 100
actieven

Hoe de vergrijzing betalen?
Het verhogen van de sociale premies/belastingen of het verlagen van de uitkeringen zijn maatregelen die niet erg aantrekkelijk zijn. Andere oplossingen zijn:
• het vergroten van de productie per werkende. Dit kan door per werkende meer uren te werken of door een hogere arbeidsproductiviteit per werkende.
• het verlagen van de i/a-ratio. Dit door het verhogen van de participatiegraad (meer mensen aan het werk) of het verlagen van het aantal inactieven door het verhogen van pensioenleeftijd of strenge eisen stellen aan uitkeringen.

Kiezen tussen werk en vrije tijd
De keuze tussen inkomen door te werken en vrije tijd kan grafisch worden weergegeven. Om drie uur minder per dag te werken moet je € 60 opofferen. De opofferingskosten van 1 uur meer vrije tijd zijn dus € 20. Er ontstaat hierbij een keuzeprobleem. Meer vrije tijd betekent minder werken en minder werken betekent minder inkomen. Niet alleen inkomen draagt bij aan de welvaart, ook vrije tijd draagt daaraan bij.

Loonelasticiteit van het arbeidsaanbod
De mate waarin het aanbod van arbeid reageert op een stijging of daling van het loon kan worden weergegeven met behulp van de loonelasticiteit van het arbeidsaanbod.

procentuele verandering van het arbeidsaanbod
Loonelasticiteit van het arbeidsaanbod = ———————————————————————–
procentuele verandering van het loon

Het arbeidsaanbod is tamelijk looninelastisch. Het arbeidsaanbod reageert zwak op een verandering van het loon. Dit kan per beroepsgroep sterk verschillen.

links
Deeltijdwerk, P/A-ratio, bruto en netto participatiegraad (video 12 min.)
Inactieven, actieven, I/A-ratio (video 7 min.)
Vergrijzing (video 4 min.)
Arbeidsproductiviteit (video 8 min.)
Budgetlijn (video 2 min.)
Volksgezondheid en Zorg (www.volksgezondheidenzorg.info)
Kosten-batenanalyse en opofferingskosten (video 12 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 2

Hoofdstuk 3

Werkgelegenheid

De omvang van de werkgelegenheid

Productie
Werkgelegenheid = —————————————————
Arbeidsproductiviteit

Of met indexcijfers:

Indexcijfer productie
Indexcijfer werkgelegenheid = ——————————————————————   × 100
Indexcijfer arbeidsproductiviteit

Het gebruik van indexcijfers is raadzaam als de veranderingen van de grootheden gegeven zijn in procenten. Een hoge arbeidsproductiviteit betekent dat met een beperkte inzet van arbeid een hoge productie wordt gerealiseerd. De centrale motor voor de stijging van de arbeidsproductiviteit is de technologische ontwikkeling. Om technische ontwikkelingen te stimuleren is de prikkel tot innoveren noodzakelijk. De prikkel tot innoveren ontstaat door concurrentie. Bedrijven zijn voortdurend bezig het product dat zij op de markt brengen te verbeteren en/of goedkoper te maken om zo de concurrentie met andere bedrijven aan te kunnen. Innovatie vereist ook dat bedrijven via scholing investeren in menselijk kapitaal. Door scholing en onderzoek zijn bedrijven in staat hun producten voortdurend te verbeteren en nieuwe productietechnieken te ontwikkelen.

Arbeidsintensief, kapitaalintensief
Als de productiewijze arbeidsintensief is, wil dat zeggen dat er veel arbeid wordt ingezet in verhouding tot het kapitaal. De loonkosten per product bepalen dan in sterke mate de kostprijs van een product. De productiewijze is kapitaalintensief als er in verhouding veel kapitaal ten opzichte van arbeid wordt ingezet. Arbeidsintensief en kapitaalintensief zijn relatieve begrippen.

Loonkosten, arbeidsproductiviteit en loonkosten per product
Het verband tussen loonkosten per werknemer, de arbeidsproductiviteit en de loonkosten per product kan als volgt in een formule worden weergegeven:

Loonkosten per werknemer
Loonkosten per product = —————————————–
Arbeidsproductiviteit

Of met indexcijfers:

Indexcijfer loonkosten per werknemer
Indexcijfer loonkosten per product = —————————————————————————————————  × 100
Indexcijfer arbeidsproductiviteit

Diepte-investering en breedte-investering
Bij een diepte-investering koopt een bedrijf machines waardoor de verhouding tussen kapitaal en arbeid toeneemt en de productie kapitaalintensiever wordt. Het gevolg is dat de arbeidsproductiviteit stijgt. Koopt een bedrijf machines waarbij de verhouding tussen kapitaal en arbeid gelijk blijft, dan is er sprake van een breedte-investering. De arbeidsproductiviteit blijft dan gelijk en de productie net zo kapitaalintensief en arbeidsintensief. De omvang van de werkgelegenheid wordt bepaald door:
• de prijsgevoeligheid van de vraag
• de ontwikkeling van de welvaart
• de kostenontwikkeling ten opzichte van het buitenland (lonen en arbeidsproductiviteit)

Creatie en destructie van werkgelegenheid
Er zijn bedrijven die groeien en werkgelegenheid creëren en er zijn die bedrijven die krimpen of failliet gaan en daardoor werkgelegenheid vernietigen. Het saldo van baancreatie en baandestructie is de verandering in de werkgelegenheid. Het proces dat leidt tot groei en krimp van banen noemen we creatieve destructie. De bedrijven die afvallen of krimpen zijn meestal bedrijven met een relatief lage arbeidsproductiviteit ten opzichte van de concurrentie. Als deze bedrijven vervangen worden door nieuwe efficiëntere bedrijven leidt dit tot een gemiddeld hogere arbeidsproductiviteit voor de gehele economie.

Conjunctuur en werkgelegenheid
Op korte termijn is de vraag naar arbeid afhankelijk van de conjunctuur. Een afname van de groei en zeker een krimp van de economie kan leiden tot een ruime arbeidsmarkt. De vraag naar arbeid is dan gedaald omdat veel werknemers overbodig zijn geworden. Een sterke groei van de economie vergroot de vraag naar arbeid en versterkt de krapte op de arbeidsmarkt. Het gevolg hiervan is een situatie met een lage werkloosheid en een groot aantal vacatures.

De flexibele schil
Bedrijven maken steeds meer gebruik van flexibele arbeid zoals werknemers met een tijdelijk contract, uitzendkrachten en oproepkrachten. Rond een kern van vast personeel ontstaat zo een schil van flexibel inzetbare arbeid. Als de conjunctuur aantrekt en de behoefte aan arbeidskrachten groeit, wordt de flexibele schil dikker. Als de conjunctuur daarna afzwakt, zullen de flexwerkers als eerste het veld ruimen. Door de flexibele schil kunnen bedrijven hun personeelsbestand mee laten beweren met de conjunctuur.

links
Arbeidsproductiviteit en diepte investeringen (video 8 min.)
Indexcijfers (video 4 min.)
Bedrijfsfilm (video 8 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 3

Hoofdstuk 4

De arbeidsvoorwaarden

Cao en arbeidsvoorwaarden
Een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) is een overeenkomst over de arbeidsvoorwaarden die per bedrijf of bedrijfstak wordt afgesloten voor de duur van 1 (maximaal 2) jaar tussen vakbonden en werkgeversbonden. Bedrijfstakken hebben een bedrijfstak-cao, grote ondernemingen een bedrijfs-cao. De arbeidsvoorwaarden worden onderverdeeld in primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden. Onder de primaire arbeidsvoorwaarden vallen alleen het loon en de normale werktijd. Regelingen voor verlof, kinderopvang, scholing e.d. zijn secundaire arbeidsvoorwaarden. Als een cao algemeen verbindend wordt verklaard – dit gebeurt door de minister en is gebruikelijk – geldt deze voor alle bedrijven en alle werknemers in de bedrijfstak.

Vakbonden
Een vakbond is een organisatie die de belangen van de werknemers in een bepaalde bedrijfstak behartigt. De vakbonden zijn op hun beurt verenigd in een vakcentrale (FNV, CNV, MHP). De organisatiegraad is het percentage werknemers dat lid is van een vakbond. Vakbondsleden betalen contributie aan hun bond en dat geld wordt gebruikt voor het voeren van onderhandelingen, voor rechtsbijstand in geval van een arbeidsconflict en voor het betalen van stakingsuitkeringen. Voor werknemers kan het verleidelijk zijn om geen lid te worden van een vakbond. Je betaalt dan geen contributie, maar profiteert wel van de gunstige arbeidsvoorwaarden die dankzij de vakbond zijn verkregen. Dit gedrag, profiteren van inspanningen van anderen, wordt free-ridergedrag of meeliftersgedrag genoemd. Als alle werknemers zich opstellen als een meelifter komt er geen vakbond. Dat gaat ten koste van de arbeidsvoorwaarden waardoor uiteindelijk alle werknemers slechter af zijn. De werkgevers zijn net als de werknemers per bedrijfstak georganiseerd in een werkgeversbond. De werkgeversbonden kunnen lid zijn van een werkgeverscentrale (CNO-NCW en MKB-Nederland)

Productiefactoren
Voor productie zijn productiefactoren of productiemiddelen nodig. We maken onderscheid tussen de volgende productiefactoren: arbeid, kapitaal, natuur en ondernemerschap. Onder kapitaal verstaan we zowel geldkapitaal als kapitaalgoederen zoals gebouwen en machines.

Productiefactoren en de beloning ervoor:
Arbeid loon (salaris)
Kapitaal rente, huur
Natuur pacht
Ondernemerschap winst

Produceren is het toevoegen van waarde aan de inkoopwaarde van grondstoffen en hulpstoffen. De toegevoegde waarde is gelijk aan de omzet minus de inkoopwaarde van grondstoffen en hulpstoffen. Met deze toegevoegde waarde worden de inkomens (huur, lonen, pacht, rente en winst) van de productiefactoren betaald. Productie leidt dus tot inkomen. De winst is dat deel van het totale inkomen dat overblijft voor de productiefactor ondernemerschap nadat de andere productiefactoren hun beloning hebben ontvangen. Wanneer we de productie van alle bedrijven in een land optellen, vinden we het binnenlands product. In Nederland bedraagt het binnenlands product in 2010 € 600 miljard. Ongeveer 75% daarvan is looninkomen.

Loon en winst
Als de lonen stijgen of de huur of de rente hoger wordt, zal de winst afnemen. De winst is steeds een restpost. Rente, huur of pacht spelen in de loononderhandelingen geen rol. De loononderhandelingen worden daarom wel gezien als een strijd om loon en winst. Een stijging van de lonen leidt tot hogere kosten van de onderneming. Een stijging van de arbeidsproductiviteit verlaagt de kosten van de onderneming. Als de loonstijging in procenten gelijk is aan de stijging van de arbeidsproductiviteit en de inflatie samen, dan verandert het loonaandeel (of winstaandeel) in de productie niet. Het totale percentage waarmee de lonen kunnen stijgen terwijl het loonaandeel gelijk blijft, wordt de loonruimte genoemd. De loonruimte wordt door de vakbonden gebruikt als richtsnoer bij de cao-onderhandelingen. Is de feitelijke loonstijging kleiner dan de loonruimte dan is er sprake van loonmatiging: het loonaandeel in de productiewaarde daalt.

Prijscompensatie, initiële en incidentele loonstijging
Een loonstijging gelijk aan de stijging van het algemeen prijspeil heet prijscompensatie. Wanneer werknemers op grond van de gestegen arbeidsproductiviteit bovenop de prijscompensatie nog een algemene loonstijging krijgen, noemen we dat een initiële loonstijging. Een incidentele loonstijging geldt niet voor iedereen: het is een loonstijging per individu (promotie).

Koopkracht of reëel loon
Met behulp van de consumentenprijsindex (CPI) kan de reële verandering van een loonstijging en dus de verandering van de koopkracht worden berekend.

Indexcijfer nominale loon
Indexcijfer reëel loon = —————————————————————— × 100
Prijsindexcijfer (CPI)


De lonen in de collectieve sector
De overheid is de grootste werkgever van Nederland, maar voor haar diensten wordt meestal geen prijs in rekening gebracht. De loonruimte is voor de overheid niet te bepalen. Daarom stelt de overheid jaarlijks een budget vast voor verbeteringen van de arbeidsvoorwaarden van het overheidspersoneel. De overheid volgt veelal de loonontwikkeling in het bedrijfsleven.

Principaal-agentrelatie
De relatie tussen werkgever en werknemer is een voorbeeld van een principaal-agentrelatie. De principaal weet niet of de agent zich maximaal inspant, maar de agent zelf weet dat wel. De informatie over de prestatie is asymmetrisch. Door een deel van de beloning variabel te maken, bijvoorbeeld afhankelijk te maken van de productie, kan de principaal de agent prikkelen om meer te presteren.

Het berovingsprobleem
De kosten die een bedrijf maakt om de kwaliteit van het personeel te verbeteren, zijn verzonken kosten. De opgedane kennis is gekoppeld aan de werknemer en kan niet meer gebruikt worden of verkocht worden als de werknemer opstapt. De investering van de werkgever is dan voor niets geweest. Op die manier houdt de werknemer zijn baas onder schot. In de economie staat dit probleem bekend als het berovingsprobleem (hold-upprobleem). Het berovingsprobleem ontstaat als in een relatie de ene partij meer investeert in de samenwerking dan de andere partij waardoor de machtsverhouding verandert. Doordat de werkgever investeert in de scholing van de werknemer heeft de werknemer meer macht omdat hij kan dreigen met opstappen en is de werkgever kwetsbaar omdat hij zijn investering kwijt kan raken.

links
Onderhandelen over arbeidsvoorwaarden (www.leren.nl)
Onderhandelen over arbeidsvoorwaarden (www.carrieretijger.nl)
Minimumloon berekenen (www.rijksoverheid.nl)
FNV (www.fnv.nl)
CNV (www.cnv.nl)

Begrippenlijst hoofdstuk 4

Hoofdstuk 5

Werkloosheid

Dynamiek op de arbeidsmarkt
Aan het aantal werklozen kun je niet zien of iemand korte of lange tijd werkloos is. Het werkloosheidscijfer is een momentopname (een voorraadgrootheid). Om zicht te krijgen op de arbeidsmarkt zijn de instroom en uitstroom van het aantal werklozen belangrijk. Op een dynamische arbeidsmarkt is een vlotte doorstroming van werkloosheid naar werk en omgekeerd. Werklozen zijn dan gemiddeld maar korte tijd werkloos.

Natuurlijke werkloosheid
Natuurlijke werkloosheid is werkloosheid die niet toe te schrijven is aan verminderde economische activiteit. Al draait de economie als een tierelier, ook dan heb je werklozen. De natuurlijke werkloosheid kan onderverdeeld worden in frictiewerkloosheid en structurele werkloosheid. Frictiewerkloosheid is werkloosheid gedurende het zoekproces naar een baan. De belangrijkste oorzaak van frictiewerkloosheid is onvolledige informatie bij zowel vragers als aanbieders op de arbeidsmarkt. Structurele werkloosheid ontstaat door veranderingen in de economie zoals het vervangen van arbeid door machines, verplaatsing van productie naar lagelonenlanden, verslechtering van de internationale concurrentiepositie en door te hoge lonen. De omvang van de natuurlijke werkloosheid is ook afhankelijk van de arbeidsmobiliteit. Arbeidsmobiliteit is de mate waarin mensen bereid zijn te veranderen van werkgever, beroep of regio. Dit is weer afhankelijk van factoren die betrekking hebben op de inrichting van de arbeidsmarkt zoals de ontslagregeling, de hoogte en duur van de werkloosheidsuitkering, de mogelijkheden tot omscholing, etc.

Conjuncturele werkloosheid
Conjuncturele werkloosheid ontstaat door vraaguitval: de bestedingen dalen en daardoor daalt de productie en de werkgelegenheid. De werkloosheid neemt toe. We spreken dan van laagconjunctuur. De vraag naar arbeid daalt en de bezettingsgraad van de productiecapaciteit neemt af. De bezettingsgraad wordt gemeten door de feitelijke productie te delen door de productiecapaciteit. De productiecapaciteit is de maximaal haalbare productie.

Conjunctuurbeleid
In een periode van hoogconjunctuur is er krapte op de arbeidsmarkt. De vraag naar arbeid stijgt, het aantal vacatures loop op en de werkloosheid is laag. De economische bedrijvigheid leidt tot een hoge bezettingsgraad van de productiecapaciteit. Het conjunctuurbeleid van de overheid is erop gericht de conjunctuur af te zwakken. In perioden van hoogconjunctuur is het beleid van de overheid gericht op het afremmen van de bestedingen door consumenten en producenten en het beperken van de eigen uitgaven. In een periode van laagconjunctuur zal de overheid de bestedingen juist willen stimuleren door haar eigen uitgaven te vergroten en/of de belastingen te verlagen. Ook de rente is een instrument om de bestedingen te beïnvloeden. Bij hoogconjunctuur verhoogt de centrale bank de rentestand. Door de hogere rente wordt lenen duurder en zullen gezinnen en bedrijven minder lenen en dus minder besteden. Bij onderbesteding (laagconjunctuur) verlaagt de centrale bank de rentestand.

links
Werkloos en een ww-uitkering (www.uwv.nl)
Onvrijwillig werkloos (video 8 min)
Centraal Plan Bureau (www.cpb.nl)

Begrippenlijst hoofdstuk 5