Lesbrief Werk en Werkloosheid (1e druk)
Inleiding
De lesbrief Werk en Werkloosheid is een keuzelesbrief en gaat over arbeidsparticipatie, arbeidsvoorwaarden, de koopkracht van het inkomen, prijscompensatie en initiële loonstijging, lonen en winsten en menselijk kapitaal. Flexibilisering van de arbeidsmarkt, zoals baancreatie en baanvernietiging en de verschillende vormen van werkloosheid komen eveneens aan de orde.
links
Arbeidsmarkt (video 15 min.)
Arbeidsmarkt (video 36 min.)
Hoofdstuk 1
Werken of vrije tijd?
De werkgelegenheid kan worden gemeten in personen en in arbeidsjaren (= aantal volledige banen van 38 uur per week). Omdat een gedeelte van alle personen in deeltijd werkt, is het aantal volledige banen kleiner dan de werkgelegenheid in personen. De werkgelegenheid in arbeidsjaren noemen we ook wel het arbeidsvolume.
De p/a ratio geeft de verhouding weer tussen het aantal werkzame personen en het aantal arbeidsjaren. Het geeft aan hoeveel personen nodig zijn om 1 volledige baan in te vullen.
aantal werkzame personen | |
p/a-ratio = | ———————————————————————— |
totaal aantal arbeidsplaatsen |
De p/a ratio wordt hoger naarmate er meer in deeltijd wordt gewerkt.
De mensen tussen de 15 en de AOW-leeftijd vormen de potentiële beroepsbevolking, ook wel de beroepsgeschikte bevolking genoemd. De beroepsbevolking bestaat uit alle mensen die werken en werkloos zijn. De werkgelegenheid bestaat uit alle mensen die in loondienst werken (afhankelijke beroepsbevolking) en alle zelfstandigen (onafhankelijke beroepsbevolking).
Door de beroepsbevolking uit te drukken in een percentage van de potentiële beroepsbevolking vinden we de bruto participatiegraad, ook wel deelnemingspercentage genoemd.
beroepsbevolking | ||
participatiegraad = | ———————————————————————— | x 100% |
potentiële beroepsbevolking |
links
Waarom werken veel vrouwen parttime? (video 4 min.)
Nederland anno 2020: mannen werken, vrouwen zorgen (video 3 min.)
p/a-ratio (uitlegvideo 3 min.)
Begrippenlijst hoofdstuk 1
Hoofdstuk 2
Moet de arbeidsparticipatie omhoog?
Een gedeelte van de potentiële beroepsbevolking (15 tot de AOW-leeftijd) heeft geen inkomen uit arbeid. Sommigen hebben een uitkering. De mensen met een uitkering noemen we de inactieven. De actieven zijn de mensen met een betaalde baan.
aantal inactieven | ||
i/a-ratio = | ———————————————————– | × 100 |
aantal actieven |
In dit verhoudingsgetal wordt bij actieven uitgegaan van actieven met een volledige baan (arbeidsjaren) en bij inactieven van een volledige uitkering (uitkeringsjaren). Als het aantal inactieven toeneemt ten opzichte van het aantal actieven dan stijgt de i/a-ratio. Met name door een sterke groei van het aantal AOW’ers (de vergrijzing) zal de i/a-ratio stijgen. Een te hoge i/a-ratio kan de betaalbaarheid van de uitkeringen in gevaar brengen.
Oplossingen voor dit probleem zijn:
• Het totale bedrag dat voor uitkeringen nodig is kleiner maken door het aantal mensen dat recht heeft op een uitkering te beperken of de hoogte van de uitkering te verlagen.
• Het totale inkomen waarover belastingen en premies worden betaald vergroten door het aantal actieven te verhogen, bijvoorbeeld door de AOW-leeftijd te verhogen. Het kan ook door het verhogen van de productie per actieve. De productie kan toenemen door een toename van de arbeidsproductiviteit. Dit kan door scholing, technische ontwikkelingen of een betere arbeidsdeling en specialisatie.
links
Vergrijzing (video 3 min.)
Arbeidsproductiviteit (video 3 min.)
Begrippenlijst hoofdstuk 2
Hoofdstuk 3
Loonvorming
Als je gaat werken voor een bedrijf sluit je als werknemer met de werkgever een individueel arbeidscontract. Hierin worden de rechten en plichten van beide partijen (werk verrichten enerzijds en loon betalen anderzijds) vastgelegd. Je verdient minstens een door de overheid vastgesteld minimumloon. Het minimumloon is het loon dat iemand van 23 jaar wettelijk moet krijgen. Voor jongeren is er het minimumjeugdloon.
In het arbeidscontract staan de primaire arbeidsvoorwaarden, zoals loon en de normale arbeidstijd. In het contract staan ook de secundaire arbeidsvoorwaarden, zoals onkostenvergoedingen, reiskostenvergoedingen, pauzeregelingen, vakantieregelingen, verlofregeling, auto van de zaak enzovoort.
De arbeidsvoorwaarden zijn gebaseerd op een collectief contract dat geldt voor alle werknemers in een bepaald bedrijf of in een bepaalde bedrijfstak: de Collectieve ArbeidsOvereenkomst, de cao.
Een cao wordt afgesloten tussen de onderhandelaars van de vakbonden en de onderhandelaars van de werkgeversbonden of de directie van een bedrijf. In de cao worden loonsverhogingen afgesproken die voor iedereen in dat bedrijf of die bedrijfstak gelden. De loonstijging in euro’s noemen we de nominale loonstijging. Een nominale loonstijging hoeft niet te betekenen dat je voor het hogere loon ook meer kunt kopen. Daarvoor moet je ook rekening houden met de stijging van de prijzen (inflatie). Als je loon harder stijgt dan de prijzen dan neemt je koopkracht toe. Dit heet een stijging van het reële loon.
Een verandering van het reële loon meet je met indexcijfers.
Bijvoorbeeld: als het nominale loon 6% stijgt en de prijzen stijgen 4% dan kun je de verandering van het reële loon meten met:
Het reële inkomen is met 101,92 – 100 = 1,92% gestegen. |
Naast de prijsstijging moet ook rekening gehouden worden met een stijging van de belastingen en sociale premies.
links
Bereken jouw minimumloon (www.rijksoverheid.nl)
Begrippenlijst hoofdstuk 3
Hoofdstuk 4
Flexibilisering van de arbeidsmarkt
Arbeidsmarktflexibiliteit betekent dat vraag en aanbod op de arbeidsmarkt snel op elkaar reageren: werklozen stromen makkelijk door naar een baan en vacatures blijven niet lang onvervuld.
Een flexibele arbeidsmarkt heeft ook nadelen: omdat werkgevers en werknemers van elkaar weten dat hun relatie morgen afgelopen kan zijn, zullen zij niet snel in elkaar investeren. In een niet flexibele arbeidsmarkt zitten werkgevers en werknemers meer aan elkaar vast. Dit kan leiden tot meer betrokkenheid. Dit verhoogt de productiviteit.
In Nederland is er een tweedeling op de arbeidsmarkt: er is een grote groep mensen met een vast contract met pensioenaanspraken en sociale verzekeringen en daaromheen de ‘flexibele schil’, met weinig inkomenszekerheid, weinig ontslagbescherming en geen automatisch recht op pensioen of WIA en WW. Dit kunnen zij zelf bijverzekeren. Om de flexwerkers meer zekerheid te geven heeft de overheid wetgeving gemaakt waarin de rechtspositie van werknemers is versterkt, o.a. door ze meer toegang tot sociale regelingen te geven.
links
Voor- en nadelen van een nulurencontract (video 4 min.)
Ton Wilthagen over de arbeidsmarkt (video 5 min.)
Begrippenlijst hoofdstuk 4
Hoofdstuk 5
Werkloosheid
De werkloosheid wordt uitgedrukt in een percentage van de beroepsbevolking:
aantal werklozen | ||
Werkloosheidspercentage = | ———————————————————————- | × 100 |
beroepsbevolking |
Conjunctuur
In een periode van laagconjunctuur zijn de bestedingen relatief laag. Hierdoor daalt de productie en daalt de vraag naar arbeid en stijgt de werkloosheid. Werkloosheid die ontstaat door te lage bestedingen noemen we conjuncturele werkloosheid.
Natuurlijke werkloosheid
Evenwicht op de arbeidsmarkt betekent dat er geen werkloosheid is. Deze situatie komt niet voor. Er is altijd enige werkloosheid. Werkloosheid die niet het gevolg is van de op- en neergang van de economie noemen we natuurlijke werkloosheid. De natuurlijke werkloosheid wordt veroorzaakt door:
• Frictie werkloosheid: werknemers die van baan wisselen zijn tijdelijk werkloos omdat het enige tijd duurt om een (nieuwe) geschikte baan te vinden. Hetzelfde geldt voor schoolverlaters.
• Structurele werkloosheid: ontstaat door blijvende veranderingen in de economie zoals het vervangen van arbeid door machines, verplaatsing van productie naar lagelonenlanden, verslechtering van de internationale concurrentiepositie en door te hoge lonen.
Om structurele werkloosheid te bestrijden kan de overheid banen scheppen bij de overheid (ambtenaren, sociale werkplaatsen), subsidies geven aan werkgevers die laagproductieve werklozen in dienst nemen en laagproductieve werklozen scholen (die daardoor productiever kunnen worden).
Vrije markteconomen redeneren vanuit de productiekant van de economie. Bij een vrije markt zal bij werkloosheid, als het aanbod van arbeid groter is dan de vraag, het loon dalen. Hierdoor dalen voor bedrijven de loonkosten en zal de vraag naar arbeid toenemen.
Vraageconomen (aanhangers van J.M. Keynes) redeneren vanuit de vraagkant van de economie. Als bij werkloosheid de lonen dalen, hebben mensen minder inkomen en minder te besteden. Een verdere daling van de bestedingen leidt tot nog meer (conjuncturele) werkloosheid. Bestrijding van de conjuncturele werkloosheid vereist dat de bestedingen in de economie worden gestimuleerd. Volgens de vraageconomen moet de overheid hier voor zorgen.
links
Wat moet je doen als je werkloos bent? (video 5 min.)
Ik word werkloos (video 5 min.)
Begrippenlijst hoofdstuk 5
Hoofdstuk 6
Arbeidsmigratie
Arbeidsimmigratie kan positieve effecten hebben op de welvaart van een land omdat knelpunten op de arbeidsmarkt beter kunnen worden opgelost.
In de EU is in principe vrij verkeer van arbeid. Voor inwoners van landen waar het loon lager ligt dan in Nederland kan het aantrekkelijk zijn om in Nederland te gaan werken. Met name aan de onderkant van de arbeidsmarkt (laaggeschoold werk) is er sprake van verdringing van Nederlanders door buitenlanders. Dit kan nog versterkt worden wanneer minimumloon en CAO-afspraken worden ontdoken. In dat geval worden de arbeidsimmigranten uitgebuit.
links
Gastarbeiders (video 15 min.)
Wat vinden arbeidsmigranten van Nederland? (video 7½ min.)