Lesbrief Arbeid (2e druk)
Op de arbeidsmarkt groeit de behoefte aan hoger opgeleiden omdat werk steeds specialistischer wordt. Prima kansen dus voor academici en hbo’ers. Tegelijkertijd zal het zogenaamde elementaire werk, werk waarvoor geen diploma vereist is, flink toenemen. Tuinonderhoud, vuil ophalen, schoonmaak, verzorging en vele andere vormen van dienstverlening zijn nu eenmaal niet te automatiseren of te robotiseren.
Hoofdstuk 1
Een verkenning van de arbeidsmarkt
De arbeidsmarkt is een abstracte markt waar vragers naar arbeid en aanbieders van arbeid samenkomen. Werknemers bieden arbeid aan en werkgevers vragen arbeidskrachten. De arbeidsmarkt bestaat in feite uit zeer veel deelmarkten zoals de markt voor bouwvakkers, de markt voor docenten, de markt voor verpleegkundigen, etc. Ook geografisch zijn er gescheiden deelmarkten van arbeid. Een betonvlechter uit Groningen zal zijn arbeidskracht niet aanbieden in Zeeland.
Zelfstandigen zijn tegelijkertijd vrager en aanbieder van arbeid.
Aanbod van arbeid = werknemers + zelfstandigen + werklozen.
Vraag naar arbeid = werknemers + zelfstandigen + vacatures.
Vraag naar arbeid en aanbod van arbeid bepalen de prijs van arbeid: het loon. Als de vraag naar arbeid groter is dan het aanbod van arbeid is er sprake van een krappe arbeidsmarkt (veel vacatures, weinig werkloosheid). Als het aanbod van arbeid groter is dan de vraag naar arbeid is er sprake van een ruime arbeidsmarkt (veel werklozen, weinig vacatures). Door vergrijzing, hoogconjunctuur en een corona-inhaalslag was de arbeidsmarkt in 2022 ontzettend krap en was er sprake van historisch lage werkloosheid.
Bedrijven maken steeds meer gebruik van flexibele arbeid zoals werknemers met een tijdelijk contract, uitzendkrachten en oproepkrachten.
Begrippenlijst hoofdstuk 1
Hoofdstuk 2
Het aanbod van arbeid
De potentiële beroepsbevolking bestaat uit alle mensen die betaald werk hebben (werkzame beroepsbevolking) en uit de mensen die geen betaald werk hebben, recent naar betaald werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn (werkloze beroepsbevolking). De niet-beroepsbevolking bestaat uit mensen die niet werken en ook niet op zoek zijn naar werk zoals huismannen, huisvrouwen, vervroegd gepensioneerden, studenten en arbeidsongeschikten.
Een persoon die in plaats van 5 dagen drie dagen per week werkt, werkt in deeltijd. De deeltijdfactor is in dat geval 0,6. Een voltijdbaan is gelijk aan één arbeidsjaar. De p/a-ratio geeft de verhouding aan tussen het aantal personen (die werken) en het aantal arbeidsjaren. Een p/a-ratio van 1,3 betekent dat er op 100 volledige banen 130 personen werken.
De bruto arbeidsparticipatiegraad (deelnemingsgraad of deelnemingspercentage) geeft aan hoeveel procent van de bevolking van 15 tot 75 jaar (= de potentiële beroepsbevolking) werkt of wil werken. De beroepsbevolking bestaat uit werkende (zelfstandigen en werknemers) en werklozen.
De netto participatiegraad berekent hoeveel procent van de potentiële beroepsbevolking daadwerkelijk werk heeft en gaat dus alleen uit van de werkzame beroepsbevolking.
De i/a-ratio is de verhouding tussen inactieven en actieven en is een graadmeter voor de betaalbaarheid van de uitkeringen, de kosten van de vergrijzing, maar ook van de concurrentiepositie van een land.
Begrippenlijst hoofdstuk 2
Hoofdstuk 3
Werkgelegenheid
Productie | |
Werkgelegenheid = | ————————————————— |
Arbeidsproductiviteit |
Indexcijfer productie | ||
Indexcijfer werkgelegenheid = | —————————————————————— | × 100 |
Indexcijfer arbeidsproductiviteit |
Het gebruik van indexcijfers is raadzaam als de veranderingen van de grootheden gegeven zijn in procenten. Een hoge arbeidsproductiviteit betekent dat met een beperkte inzet van arbeid een hoge productie wordt gerealiseerd. De arbeidsproductiviteit is de productie of toegevoegde waarde per werknemer in een tijdseenheid.
Als de productiewijze arbeidsintensief is, wil dat zeggen dat er veel arbeid wordt ingezet in verhouding tot het kapitaal. De loonkosten per product bepalen dan in sterke mate de kostprijs van een product.
Bij een diepte-investering koopt een bedrijf machines waardoor de verhouding tussen kapitaal en arbeid toeneemt en de productie kapitaalintensiever wordt. Het gevolg is dat de arbeidsproductiviteit stijgt. Koopt een bedrijf machines waarbij de verhouding tussen kapitaal en arbeid gelijk blijft, dan is er sprake van een breedte-investering. De arbeidsproductiviteit blijft dan gelijk en de productie net zo kapitaalintensief en arbeidsintensief.
De arbeidsmarkt is steeds in beweging. Er verdwijnen banen en er komen nieuwe banen voor terug. Door een stijging van de arbeidsproductiviteit neemt de werkgelegenheid in de primaire en secundaire sector structureel af, waardoor er een verplaatsing naar de tertiaire en quartaire sector plaatsvindt.
Begrippenlijst hoofdstuk 3
Hoofdstuk 4
De arbeidsvoorwaarden
Een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) is een overeenkomst over de arbeidsvoorwaarden die per bedrijf of bedrijfstak wordt afgesloten voor de duur van 1 (maximaal 2) jaar tussen vakbonden en werkgeversbonden. De arbeidsvoorwaarden worden onderverdeeld in primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden.
Voor productie zijn productiefactoren of productiemiddelen nodig. We onderscheiden de volgende productiefactoren: arbeid, kapitaal, natuur en ondernemerschap. Deze factoren creëren toegevoegde waarde en het inkomen dat hiermee verdiend wordt, wordt vervolgens verdeeld over de productiefactoren.
Prijscompensatie, initiële en incidentele loonstijging
Een loonstijging gelijk aan de stijging van het algemeen prijspeil heet prijscompensatie. Wanneer werknemers op grond van de gestegen arbeidsproductiviteit bovenop de prijscompensatie nog een algemene loonstijging krijgen, noemen we dat een reële loonstijging: een stijging van de koopkracht van werknemers. Een incidentele loonstijging geldt niet voor iedereen: het is een loonstijging per individu (promotie).
Koopkracht of reëel loon
Met behulp van de consumentenprijsindex (CPI) kan de reële verandering van een loonstijging en dus de verandering van de koopkracht worden berekend.
Indexcijfer nominale loon | ||
Indexcijfer reëel loon = | —————————————————————— | × 100 |
Prijsindexcijfer (CPI) |
Wet van Baumol
De overheid is de grootste werkgever van Nederland, maar voor haar diensten wordt meestal geen prijs in rekening gebracht. De overheid stelt jaarlijks een budget vast voor verbeteringen van de arbeidsvoorwaarden van het overheidspersoneel. De groei van de arbeidsproductiviteit in de quartaire sector blijft, net als in de tertiaire sector, achter bij die van de primaire en secundaire sector. Marktwerking op de arbeidsmarkt dwingt overheden en bedrijven uit de tertiaire sector om steeds hogere lonen te bieden. Hierdoor worden deze sectoren alleen maar duurder, terwijl de reële productie in verhouding nauwelijks meestijgt. Dit fenomeen wordt de wet van Baumol genoemd.