Lesbrief Europa (4e druk)

In hoofdstuk 1 van de lesbrief Europa verkennen we de oorzaken van internationale handel en het vrije verkeer van kapitaal en arbeid binnen de Europese Unie. Dat internationale samenwerking voor alle deelnemende landen voordelen kan opleveren wordt in hoofdstuk 2 uiteengezet. In dit hoofdstuk ook aandacht voor het gevangenendilemma. Het stabiliteits- en groeipact vormt de hoofdmoot van hoofdstuk 3. Hoewel de eisen waaraan de participerende landen moeten voldoen afgezwakt zijn, wordt nu weer gepleit voor het instellen van een monetaire autoriteit die hier streng toezicht op moet houden. Dit komt door de grote overheidstekorten van landen als Griekenland, Portugal, Spanje en Ierland. Hierbij ook aandacht voor het beleid van de Europese Centrale Bank.

Hoofdstuk 1

De economie is internationaal

Internationale handel vindt plaats omdat sommige producten in eigen land niet geproduceerd kunnen worden of omdat de productie duurder is dan in andere landen. Het is dan aantrekkelijker om te importeren. Tegenover import staat export. We spreken van een open economie als een land veel handel drijft met het buitenland. Landen specialiseren zich in producten waar ze goed in zijn. Door specialisatie is ruil noodzakelijk. Toenemende specialisatie leidt tot meer internationale handel.

Niet alleen producten gaan de grens over, maar ook productiefactoren, zoals arbeid en kapitaal. Zo werken er veel Poolse arbeiders in Nederland. Dit noemen we arbeidsmigratie. Vrije internationale handel leidt ertoe dat landen datgene produceren waar ze relatief goed en goedkoop in zijn. Er is niet altijd sprake van vrijhandel. Landen beschermen hun binnenlandse productie en werkgelegenheid door protectionistische maatregelen in te voeren.

Landen exporteren en importeren goederen en diensten. Dit wordt geregistreerd op de lopende rekening van de betalingsbalans. Een belangrijk begrip in de internationale handel is de internationale concurrentiepositie. Deze hangt af van de loonkosten per product, de wisselkoers en de kwaliteit van de producten.

links
Buitenlandse handel (video 15 min.)
Lopende rekening van de betalingsbalans van alle landen (www.indexmundi.nl)
Globalisering, internationale concurrentiepositie (uitlegvideo 10½ min.)
Loonkosten per product, innovatie, loonkosten- en bestedingsinflatie (uitlegvideo 11 min.)
Protectionisme, vrijhandel, lopende rekening van de betalingsbalans (uitlegvideo 14½ min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 1

Hoofdstuk 2

Samenwerken in Europa

De belangrijkste redenen van samenwerking in Europa zijn het bevorderen van de internationale handel en het afstemmen van beleid.

Een voorbeeld van afstemmen van beleid is milieubeleid. Landen hebben last van elkaars vervuiling en profiteren van elkaars inspanningen om de lucht schoon te houden en geen afval te lozen in rivieren. Wel of niet meedoen met milieubeleid is een voorbeeld van een gevangenendilemma: voor een individuele deelnemer is het aantrekkelijk om zich aan de samenwerking te onttrekken. Als iedereen zich zo opstelt is de uitkomst dat niemand meedoet. Het collectieve belang wordt geschaad. Om ervoor te zorgen dat iedereen meedoet aan de samenwerking zodat meeliftersgedrag niet mogelijk is, is collectieve dwang nodig.

links

Overheidstekorten en staatsschuld (video 10 min.)
Gevangenendilemma (video 3 min.)
Europese Unie, zelfbinding, collectieve dwang (uitlegvideo 11 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 2

Hoofdstuk 3

Stabiliteits- en groeipact en de ECB

In het Stabiliteits- en groeipact hebben de EMU-landen, de landen die de euro als munt hebben, onder meer afgesproken dat het overheidstekort niet meer dan 3% van het bruto binnenlands product mag zijn en de overheidsschuld niet meer dan 60% van het bruto binnenlands product. Het overheidstekort, ook wel begrotingstekort genoemd, is het verschil tussen de uitgaven en inkomsten van de overheid in een jaar.

Het overheidstekort wordt over een bepaalde periode gemeten. Als de overheid een tekort heeft, moet zij lenen. In dat geval neemt de overheidsschuld toe. De overheidsschuld is het bedrag dat de overheid schuldig is aan de gelduitleners (particuliere gezinnen en bedrijven, pensioenfondsen, banken). De overheidsschuld wordt gemeten op een bepaald moment.

Om overheidsschulden te kunnen vergelijken met andere landen wordt de overheidsschuld uitgedrukt in procenten van het bruto binnenlands product (bbp).

De afspraken over het overheidstekort, de overheidsschuld en de inflatie zijn gemaakt om economische convergentie in het eurogebied te bereiken, dus dat de landen op economisch gebied naar elkaar toegroeien.

De Europese Centrale Bank (ECB) gaat over het monetaire beleid. Zij streeft naar prijsstabiliteit. Ze wil hoge inflatie voorkomen, maar ook deflatie. Dit doet zij met rentebeleid. Als zij bijvoorbeeld de inflatie wil afremmen, zal zij de rente verhogen. Hierdoor wordt er meer gespaard, minder geleend en dalen de bestedingen. Dalende bestedingen leggen een minder grote druk op de productie en daardoor wordt de inflatie afgeremd.

links
Begrotingsspel (www.begrotingsspel.nl)
Overheidsfinanciën (video 15 min.)
Staatsschuldquote (video 6 min.)
Begrotingssaldo en staatsschuld (video 8 min.)
Rentestand (video 14 min.)
Inflatie (video 20 min.)
Rente, risico, staatsschuld, overheidstekort (video 12 min.)
Conjunctuur, anticyclisch conjunctuurbeleid (video 11½ min.)
Centrale bank, inflatie, rente-instrument (video 11 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 3