Lesbrief Levensloop (5e druk)

De lesbrief Levensloop gaat over de keuzes die iedereen in alle fases van zijn levensloop opnieuw moet maken. Mensen wegen voortduren alternatieven tegen elkaar af en maken keuzes. Het probleem is dat je niet alles kunt wat je zou willen. Tijd en middelen zijn beperkt en dwingen ons tot keuzes. Sommige keuzes zijn van invloed op je verdere levensloop, andere beslissingen zijn minder ingrijpend.

Het eerste hoofdstuk gaat over budgetten en wat je er voor kunt kopen. Andermans keuzes kunnen invloed hebben op jouw beslissing. Daarom leer je in het eerste hoofdstuk ook de basis van de speltheorie. Het tweede hoofdstuk gaat over je eerste eigen geld, de (her)verdeling van inkomens, ruilen over de tijd en de keuze tussen werken of doorleren. Hoofdstuk drie duikt in de wereld van transacties en verzekeringen. Ook de collectieve verzekeringen en de zorgverzekering komen aan bod. Hoofdstuk vier gaat over inkomen en belasting. De heffingen op inkomen, de vermogensrendementsheffing en de herverdeling door de overheid worden daarbij ook behandeld. In hoofdstuk vijf is er aandacht voor huishoudens. Wat zijn de gevolgen van de keuze voor een huurhuis of een koophuis en hoe is de taakverdeling binnen het huishouden? Verschillende vormen van inkomen op je oude dag komen aan de orde in hoofdstuk zes. Met behulp van pensioen en AOW wordt het kapitaaldekkingsstelsel en omslagstelsel uiteengezet. Ruil en solidariteit tussen de generaties en de demografische veranderingen komen in hoofdstuk zeven aan bod.

Hoofdstuk 1

Keuzes

Economen bestuderen het keuzegedrag van mensen. Je kunt niet alles hebben wat je wilt, de middelen zijn beperkt, dus moet je prioriteiten stellen en keuzes maken. Om goed te kunnen kiezen, moeten mensen een afweging maken tussen wat iets oplevert en wat iets kost. Opofferingskosten zijn de opbrengsten van het beste niet gekozen alternatief. Een keuzeprobleem kan ook weergegeven worden met behulp van een budgetlijn die alle bestedingsmogelijkheden van een bepaald budget in beeld brengt. Niet alleen de hoogte van het budget in euro’s is van belang, maar ook de koopkracht ervan. Deze hangt af van de prijzen van de producten en diensten. Ook de beslissingen van anderen kunnen invloed hebben op de keuzes die mensen maken. Om daarover meer te weten te komen leer je de basis van speltheorie. Een bekend onderdeel van de speltheorie is het zogenaamde gevangenendilemma (prisoner’s dilemma).

links
Budgetlijn (video 1 min.)
Speltheorie (video 2 min.)
Gevangenendilemma (video 1 min.)
Gevangenendilemma (video 3 min.)
Gevangenendilemma en Nashevenwicht (video 11 min.)
Intertemporele budgetlijn en intertemporele ruil (video 3½ min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 1

Hoofdstuk 2

Risico en informatie

Een ruiltransactie, bijvoorbeeld de koop en verkoop van een product, tot stand brengen kost tijd, geld en moeite. Deze tijd, geld en moeite noemen we transactiekosten. Een ruiltransactie mondt uit in een overeenkomst of contract (schriftelijk of mondeling). Een volledig contract is een contract waarin alles alle onvoorziene gebeurtenissen zijn opgenomen. Het streven naar deze volledige contracten wordt ingegeven door het verlangen om risico’s uit te schakelen: vaak zijn mensen risicoavers.
Een manier om je te wapenen tegen een risico is het afsluiten van een verzekering. Een verzekering is een overeenkomst tussen een verzekeraar en een verzekerde waarbij de verzekerde tegen betaling van een premie de garantie krijgt dat een schade aan de verzekerde door de verzekeraar wordt vergoed. Er zijn particuliere verzekeringen en collectieve verzekeringen. In dit hoofdstuk leer je ook over wat averechtse selectie en moreel wangedrag betekenen voor verzekeraars.
Een verzekering waar iedereen van 18 jaar of ouder in Nederland mee te maken krijgt, is de zorgverzekering. Volgens de Zorgverzekeringswet (Zvw) is iedereen verplicht zich te verzekeren.

links
Eigen risico (video 3 min.)
Sociale Verzekeringsbank (www.svb.nl)
Risico’s, verzekeringen en averechtse selectie (video 13 min.)
Moral hazard en rekenen met bonus-malus (video 10 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 2

Hoofdstuk 3

Inkomen en belasting

De arbeidsmarkt is een markt waar werkgevers (vraag) personeel vragen en werknemers en werkzoekenden (aanbod) zich aanbieden. Vakbonden (werknemersbonden) en werkgevers(-bonden) onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden van de werknemers en leggen dit vast in een collectieve arbeidsovereenkomst (cao).

Je kunt ervoor kiezen in loondienst te gaan of voor jezelf te beginnen. Het inkomen van een werknemer is loon en dat van een zelfstandige winst uit eigen zaak. Loon en winst uit eigen zaak zijn arbeidsinkomens. Over inkomen moet inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen betaald worden. Box 1 betreft belastingheffing over arbeidsinkomen, de inkomensheffing. De inkomensheffing weerspiegelt een progressief belastingstelsel, omdat bij een toename van het inkomen het gemiddeld belastingpercentage stijgt; dat wil zeggen dat je dan meer per verdiende euro moet afdragen aan de Belastingdienst. Er is sprake van een ongelijke inkomensverdeling. Door belasting- en premieheffing herverdeelt de overheid de inkomens. Door die herverdeling wordt de inkomensverdeling minder ongelijk.

links

Lorenzcurve, Gini coëfficiënt en inkomensratio’s (video 15 min.)
Berekenen inkomensheffing(video 11 min.)
Arbeidsmarkt (video 36 min.)
Belastingdienst (www.belastingdienst.nl)

Begrippenlijst hoofdstuk 3

Hoofdstuk 4

Het gezin

Het gezin
Je doorloopt je jeugd en hebt je eerste inkomsten uit zakgeld en/of de verdiensten uit een bijbaantje. Je moet steeds verschillende keuzes maken, zoals een bijbaantje of niet, werken of doorleren. Ook in de gezinsfase maken mensen belangrijke keuzes. De periode met opgroeiende kinderen zorgt voor extra financiële lasten en zorgtaken waardoor vrije tijd schaars wordt. Als de kinderen zelfstandig wonen komt een andere keuze centraal te staan: eerder stoppen met werken of meer pensioen opbouwen. In dit hoofdstuk staan twee van de keuzes in de gezinsfase centraal: hoe kun je in een huishouden de taken optimaal verdelen en wat zijn de afwegingen om een huis te kopen of juist te huren. Binnen het huishouden wil je een optimale taakverdeling. Bij een optimale verdeling kijk je naar wie in verhouding het beste is in een bepaalde taak, of juist naar wie het minst slecht is in een bepaalde taak. In dit hoofdstuk leer je om dit soort vraagstukken op te lossen met behulp van de begrippen opofferingskosten en comparatieve voordelen.

Bij het huren van een huis moet je maandelijks de huur betalen aan de eigenaar. Het kopen van een huis heeft meer financiële consequenties. Meestal hebben mensen niet genoeg geld om het huis zonder lening te kopen. Daarom sluiten ze een hypothecaire lening af bij bijvoorbeeld een bank. Het aangaan van een lening schept verplichtingen: je moet rente en aflossing betalen. Een koophuis is een financieel risico maar je bouwt ook vermogen op en je huis kan in waarde stijgen.

links
Hypothecaire lening, bruto en netto woonlasten, restschuld (video 13 min.)
Een huis kopen (video 11 min.)
Kosten en batenanalyse en opofferingskosten (video 12 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 4

Hoofdstuk 5

Vermogen

Je inkomen kun je meteen consumeren, maar je kunt er ook voor kiezen je consumptie te verplaatsen naar de toekomst door te sparen. Of je kunt consumeren met geleend geld. In al deze gevallen is er sprake van ruilen over de tijd.

Door te sparen bouw je vermogen op. Vermogen uitgedrukt in geld noemen we nominaal vermogen. Spaargeld kan belegd worden in o.a. een spaarrekening, aandelen, obligaties en dergelijke. Belegd vermogen kan inkomen opleveren, kapitaalinkomen. Beleggen is niet zonder risico. Je kunt je geld verliezen. Ook kan de reële waarde van het vermogen (koopkracht) aangetast worden door inflatie.

Over kapitaalinkomen moet je belasting betalen. Het betreft belasting over inkomen uit aanmerkelijk belang en belasting over inkomen uit sparen/beleggen.

links
Ruilen over tijd (video 15 min.)
Wat is beleggen (video 2 min.)
Manieren van beleggen (video 2 min.)
Risico en rendement (video 2 min.)
Invloed van inflatie (video 20 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 5

Hoofdstuk 6

De oude dag

Tegen de 67-jarige leeftijd begint de fase van de oude dag. Mensen stoppen met werken en ontvangen AOW, (bedrijfs)pensioen en vullen dat soms nog aan met eigen middelen. De AOW en de (bedrijfs)pensioenen worden allebei op een andere manier gefinancierd.

Voor de AOW wordt premie betaald door de werkenden zodat de mensen die daar recht op hebben een uitkering kunnen ontvangen. Dit is het zogenaamde omslagstelsel. Als de bevolkingssamenstelling verandert en er treedt vergrijzing op dan komt het stelsel onder druk te staan.
De (bedrijfs)pensioenen worden anders gefinancierd. Mensen betalen via hun werkgever premies die worden belegd en beheerd door een fonds. Met dit zogeheten kapitaaldekkingsstelsel is vergrijzing geen probleem, maar inflatie en (tegenvallende) beleggingsrendementen vormen bij dit stelsel een risico.

links
Het grijze goud (video 15 min.)
Waardevast en welvaartsvast (video 3 min.)
Omslagstelsel en kapitaaldekkingsstelsel (video 8 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 6

Hoofdstuk 7

Ruilen tussen de generaties

Solidariteit tussen generaties heeft altijd bestaan. Vroeger bestond dit vooral in familieverband. Ouders zorgen voor hun kinderen en kinderen voor hun ouders als zij te oud werden om te werken. Een samenleving waarin de overheid zorgt voor sociale zekerheid noemt men een verzorgingsstaat. In een verzorgingsstaat is de solidariteit tussen ziek en gezond, tussen jong en oud en tussen rijk en arm in de wet vastgelegd. Kinderen en ouderen hebben vooral profijt van de overheid. De werkende generatie heeft een negatief netto-profijt.

De overdrachten tussen de generaties bestaan niet alleen uit geld, inkomen en vermogen, maar ook uit bijvoorbeeld kennis die in het verleden is vergaard. Toekomstige generaties kunnen een hoger peil van welvaart bereiken dankzij de overdracht van kennis. Maar niet alles wat nagelaten wordt aan de toekomstige generaties is positief. Milieuproblemen als ontbossing, erosie, het uitsterven van plantensoorten en diersoorten en de klimaatverandering zijn erfenissen van vorige generaties en kunnen de welvaart negatief beïnvloeden.

Omdat jongeren en ouderen voor een belangrijk deel onderhouden worden door de werkende generatie kunnen er problemen ontstaan als de verhouding tussen het aantal werkenden en het aantal niet werkenden scheef groeit. De vergrijzing brengt hogere kosten met zich mee voor zorg en AOW-uitkeringen. Om de stijgende kosten van de vergrijzing op te vangen zijn diverse oplossingen mogelijk. De vraag is alleen, wat is de beste?

links
Bevolkingspiramide 1950-2060 (www.cbs.nl)
Vergrijzing intro CBS (video 3 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 7