Lesbrief Monetaire Zaken (2e druk)

Geld wordt wel het smeermiddel van de economie genoemd, het is nodig om het goederen- en dienstenverkeer soepel te laten verlopen. Geld bestaat uit munten, bankbiljetten en digitaal geld waarover we kunnen beschikken via een betaalrekening met pinpas of betaalapp. Niet al het ‘geld’ waarover we beschikken is bruikbaar in het betalingsverkeer. Met een spaarrekening bijvoorbeeld kun je niet direct betalen. Ook geld dat belegd is in aandelen zal eerst te gelde moeten worden gemaakt, wil het als ruilmiddel dienst kunnen doen. Economen hanteren daarom een iets andere definitie van geld dan je tot nu toe gewend bent.

Hoe meer ‘geld’ we hebben, hoe rijker we ons voelen, maar meer geld in omloop betekent ook een grotere kans op inflatie. Hierdoor neemt de koopkracht van het geld af en worden vermogens ‘minder waard’. Het is de taak van de Nederlandsche Bank (DNB) en de Europese Centrale Bank (ECB) om de inflatie te beperken en er op toe te zien dat het op de financiële markten ordelijk verloopt. Dat dit niet altijd vanzelf gaat, hebben we gemerkt met de kredietcrisis in 2008. Banken gingen failliet en overheden voelden zich genoodzaakt om grote banken te steunen of over te nemen. Deze financiële crisis was het begin van een totale economische crisis waarbij zelfs landen failliet dreigden te gaan.

Kortom: geld en banken beïnvloeden ons leven of we dit nu leuk vinden of niet. In deze lesbrief leer je er meer over. Monetaire Zaken is een keuzeonderwerp dat deel uit kan maken van het schoolexamen.

links
Geld en banken (video 15 min.)
Money as debt (video 47 min.)

Hoofdstuk 1

Geld

Geld speelt een belangrijke rol in onze maatschappij. We betalen (ruilen) ermee, we drukken de waarde van iets erin uit en we gebruiken het om te sparen. Geld in de vorm van munten of bankbiljetten wordt chartaal geld genoemd. Het zijn wettige betaalmiddelen die algemeen geaccepteerd zijn. Giraal geld is geld dat niet tastbaar is, maar op een betaalrekening staat. Dankzij de technologische vooruitgang gebruiken we steeds meer giraal en minder chartaal geld.
Geld op een spaarrekening is economisch gezien geen geld omdat je er niet mee kunt betalen. Het is een vorm van beleggen en daarom krijg je er rente over. Geld bewaren, bijvoorbeeld in een kluisje onder je bed, noemen we oppotten en levert geen rente op.

links
Geschiedenis van geld (video 2 min.)
Einde pinpas en contant geld in 2020 (www.security.nl)
Zeven vragen over munten en bankbiljetten (www.geldmoetrollen.nl)

Begrippenlijst hoofdstuk 1

Hoofdstuk 2

Het ontstaan van geld en banken

Op een gegeven moment in de geschiedenis gingen mensen meer produceren dan ze voor hun eigen behoeften nodig hadden en ontstond er arbeidsdeling en ruil. Voor ruil buiten de eigen leefgemeenschap was er behoefte aan indirecte ruil, ruil met een ruilmiddel. De ruilmiddelen zijn de voorlopers van ons geld. De rode draad in de historische ontwikkeling van het geld is het streven naar een vermindering van de transactiekosten.

Munten van edelmetaal bleken een goed ruilmiddel. In de late middeleeuwen ontstond een nieuwe geldsoort, het bankbiljet. Kooplieden gaven hun (gouden) munten bij goudsmeden in bewaring. De koopman kreeg daarvoor een ontvangstbewijs met daarop de waarde van het edelmetaal dat hij in bewaring had gegeven. Het ontvangstbewijs was een bewijs dat je een vordering had op de goudsmid. Met het ontvangstbewijs kon de koopman weer elders goederen kopen. Op die manier bleven de ontvangstbewijzen in omloop. Omdat die gouden munten nooit volledig opgevraagd werden kon de goudsmid een groter bedrag aan ontvangstbewijzen uitgeven dan hij goud beheerde. Zo ontwikkelde de goudsmid zich tot bankier. De ontvangstbewijzen heten sindsdien bankbiljetten.

Tot op zekere hoogte herhaalde de ontwikkeling van het bankbiljet zich bij het giraal geld. Houders van chartaal geld konden met hun geld een betaalrekening openen bij een bank. Zo kreeg de klant een tegoed bij die bank, waarmee hij andere rekeninghouders kon betalen door middel van overschrijvingen. In de praktijk bleek het niet nodig de girale tegoeden volledig te dekken door chartaal geld omdat slechts een klein deel van de tegoeden wordt opgevraagd. Om te voorkomen dat banken overmatig kredieten verlenen houdt de centrale bank toezicht op de banken en ons geldstelsel.

Begrippenlijst hoofdstuk 2

Hoofdstuk 3

Geldcreatie

De maatschappelijke geldhoeveelheid of primaire liquiditeitenmassa bestaat uit al het chartale en girale geld in handen van niet-geldscheppende instellingen, het publiek. De maatschappelijke geldhoeveelheid verandert voortdurend door wederzijdse schuldaanvaarding en transformatie.

Bij wederzijdse schuldaanvaarding is er sprake van kredietverlening. Als gevolg hiervan stijgt de maatschappelijke geldhoeveelheid. Een bank mag dit niet onbeperkt doen. Zij moeten zich houden aan de solvabiliteitseis die de centrale bank oplegt. Met deze eis voorkomt de centrale bank dat een bank onnodig grote risico’s neemt.

Bij transformatie worden primaire liquiditeiten omgezet in secundaire liquiditeiten, bijna-geld. Transformatie vindt bijvoorbeeld plaats als gezinnen sparen, of als er transacties worden gedaan met het buitenland of de overheid. De geldhoeveelheid verandert hierdoor continu.

links
Wat doet de bank met mijn geld? (video 5 min.)
Geldschepping (video 2 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 3

Hoofdstuk 4

Inflatie

De centrale bank streeft naar prijsstabiliteit, een inflatie van dichtbij maar net onder de 2%. Het CBS onderzoekt iedere maand de verandering van de consumentenprijsindex (CPI). De verandering noemen we inflatie of deflatie (als de CPI daalt). Het gevaar van deflatie is dat consumenten en producenten hun bestedingen uitstellen en wachten op verdere prijsdalingen. Hierdoor daalt de productie en de werkgelegenheid. Bij extreem hoge prijsstijgingen, hyperinflatie, kunnen mensen hun vertrouwen in het geldstelsel verliezen. De centrale bank houdt de prijsveranderingen daarom goed in het oogde gaten.

Het gevolg van inflatie is dat het geld reëel minder waard wordt. Met hetzelfde geld kun je minder kopen dan voorheen: je koopkracht is gedaald. Dit is nadelig voor bezitters van (geld)vermogen zoals pensioenen. Om te compenseren voor inflatie krijg je rente op je spaargeld. Pensioenen worden vaak geïndexeerd zodat de koopkracht van gepensioneerden gelijk blijft.

Inflatie kan ontstaan via de vraag- en via de aanbodkant van een de economie. Als bestedingen stijgen tot boven de grens van de productiecapaciteit ontstaat er bestedingsinflatie. Wanneer ondernemers hogere productiekosten doorberekenen in hun prijzen spreken we van kosteninflatie.

links
Prijsstabiliteit (video 8 min.)
Prijsstabiliteit (PDF)

Begrippenlijst hoofdstuk 4

Hoofdstuk 5

Monetair beleid

De centrale bank is verantwoordelijk voor een soepel betalingsverkeer en houdt toezicht op de financiële sector. Na de komst van de euro is het monetair beleid een Europese aangelegenheid geworden. De belangrijkste doelstelling van dit beleid is het streven naar prijsstabiliteit, het streven naar een inflatie van dichtbij maar net onder de 2%. Alles wat de monetaire autoriteiten, de centrale banken, doen is daarop gericht. Zo houdt de centrale bank toezicht op de banken en maakt daarover afspraken in internationaal verband.

De centrale bank heeft een paar instrumenten in handen om de geldhoeveelheid en de inflatie te beïnvloeden zoals het verhogen (of verlagen) van de geldmarktrente. Dat het monetair beleid soms tekort schiet heeft de kredietcrisis ons geleerd.

links
Monetair beleid (video 4 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 5