Lesbrief Welvaart (1e druk)

Nederland is een zeer welvarend land.
Wat wordt daar nu eigenlijk mee bedoeld? In deze lesbrief onderzoeken we wat welvaart precies inhoudt en hoe de welvaart vergroot kan worden. Een belangrijk deel van welvaartsgroei komt door economische groei, die we omschrijven als groei van het reële bruto binnenlands product (bbp). Groei van het reële bbp betekent dat er meer geproduceerd wordt en daarmee staan er meer goederen en diensten tot onze beschikking om onze behoeften mee te vervullen: de welvaart groeit. Op lange termijn wordt deze groei bepaald door de hoeveelheid en kwaliteit van arbeid en kapitaal, op korte termijn door de omvang van de bestedingen. De arbeidsmarkt wordt door zowel de lange als de korte termijn beïnvloed. Arbeid is namelijk een van de productiefactoren die de economische groei op lange termijn bepaalt, maar de omvang van de bestedingen bepaalt of er op korte termijn veel of weinig arbeid nodig is in het productieproces. Tenslotte wordt er aandacht geschonken aan het feit dat welvaart meer is dan alleen maar groei van het reële bbp. Er moet meer aandacht komen voor de ontwikkeling van de brede welvaart, waarbij er niet alleen naar de groei van het reële bbp wordt gekeken, maar ook naar zaken als vrije tijd, milieu en ongelijkheid.

Hoofdstuk 1

Het bbp

De meest gebruikte maatstaf om economische groei te meten is de (procentuele) toename van het reële bruto binnenlands product (bbp). Hierbij wordt de groei van het nominale bbp gecorrigeerd voor inflatie, omdat prijsveranderingen niets bijdragen aan een hogere welvaart. Het bbp kan op drie manieren gemeten worden en in dit hoofdstuk worden twee manieren behandeld: de objectieve methode en de subjectieve methode. Daarnaast komt de verdeling van het nationaal inkomen over de productiefactoren arbeid en kapitaal aan bod via de arbeidsinkomensquote (AIQ). Hoe hoger de AIQ, des te lager wordt het aandeel van de kapitaalinkomens. Hierdoor wordt het minder
aantrekkelijk voor bedrijven om te investeren en als ze al investeren dan zijn dat voornamelijk arbeidsbesparende investeringen.

Link
Nominaal en reëel bruto binnenlands product (uitlegvideo 17 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 1

Hoofdstuk 2

De aanbodkant

De klassieke economen, ook wel aanbodeconomen genoemd, gaan ervan uit dat de economische groei op lange termijn bepaald wordt door de aanbodkant (de structuur) van de economie. Zij hebben als uitgangspunt dat de werkelijke productie zich altijd bevindt op het niveau van de potentiële productie, waarbij de potentiële productie bepaald wordt door de hoeveelheid arbeid en kapitaal in samenhang met de totale factorproductiviteit. Het marktmechanisme ‘stuurt’ de economie en zorgt dat elke afzonderlijke markt in evenwicht komt. De overheid moet zich met dit proces zo min mogelijk bemoeien, dat verstoort alleen maar het evenwicht. De potentiële productie kan bepaald worden met een productiefunctie, waarbij steeds uitgegaan wordt van constante schaalopbrengsten en afnemende meeropbrengsten. Die afnemende meeropbrengsten leiden ertoe dat in een economie waarin bijvoorbeeld de hoeveelheid arbeid niet meer kan groeien, uiteindelijk de economische groei tot stilstand komt, tenzij de totale factorproductiviteit nog wel kan groeien. Om de economische groei op lange termijn te bevorderen, voert de overheid structuurbeleid.

Link
Productiefunctie, totale factorproductiviteit, constante schaalopbrengsten en afnemende meeropbrengsten (uitlegvideo 17 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 2

Hoofdstuk 3

De vraagkant

Naast de objectieve- en de subjectieve methode, kan het bbp ook bepaald worden met de bestedingsmethode, waarbij het bbp gevormd wordt door alle bestedingen die beslag leggen op de binnenlandse productiecapaciteit: bbp = C + I + O + E – M. Met behulp van de economische kringloop kunnen deze bestedingen schematisch in beeld worden gebracht, waarbij alleen de geldstromen getekend worden tussen de sectoren gezinnen, bedrijven, overheid, buitenland en financiële instellingen. Voor elke sector geldt dat de inkomende- en de uitgaande geldstroom precies even groot zijn. Met behulp van de economische kringloop kan het evenwicht op de goederenmarkt en de vermogensmarkt bepaald worden. Hierbij geldt dat als de goederenmarkt in evenwicht is, dat dan de vermogensmarkt ook in evenwicht is. De econoom Keynes kwam met de oplossing waarom de grote crisis in de jaren dertig van de vorige eeuw zo lang bleef voortduren: de werkloosheid en de loondalingen zorgen voor minder koopkracht en bestedingen en daardoor voor een steeds verdere daling van de productie. Keynes ging – in tegenstelling tot de klassieken – uit van de vraagkant van de economie en de korte termijn. Volgens de keynesianen kan een economie zich in drie mogelijke conjunctuurfasen bevinden:
• Laagconjunctuur/onderbesteding: werkelijke productie < potentiële productie, met als gevolg conjuncturele werkloosheid. • Bestedingsevenwicht: werkelijke productie = potentiële productie. Dit wordt ook wel het langetermijnevenwicht genoemd. • Hoogconjunctuur/overbesteding: werkelijke productie > potentiële productie, met als gevolg bestedingsinflatie.

De overheid moet laag- en hoogconjunctuur bestrijden met anticyclisch begrotingsbeleid: tijdens een laagconjunctuur moet de overheid de belastingen verlagen en/of de overheidsbestedingen verhogen. Hierdoor nemen de bestedingen weer toe, stijgt de productie en daalt de werkloosheid, waardoor de bestedingen weer verder toenemen. Tijdens een hoogconjunctuur moet de overheid de bestedingen juist afremmen.

Link
Economische kringloop en berekenen van het bbp (uitlegvideo 13 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 3

Hoofdstuk 4

De arbeidsmarkt

Op de arbeidsmarkt komen vraag naar de productiefactor arbeid en aanbod van de productiefactor arbeid bij elkaar. Het aanbod van arbeid (= de beroepsbevolking) bestaat uit de werkzame beroepsbevolking (= de werkenden) + de werklozen. De werkloosheid kan uitgedrukt worden in personen of in procenten van de beroepsbevolking: werklozen/beroepsbevolking × 100%.
De vraag naar arbeid bestaat uit de werkgelegenheid (= de werkenden) + de vacatures (= openstaande banen). De werkgelegenheid wordt door twee factoren bepaald: de productie (= het bbp) en de arbeidsproductiviteit (= de productie per werkende per tijdseenheid). De werkgelegenheid stijgt als het bbp sterker stijgt dan de arbeidsproductiviteit.

Als het economisch goed gaat, is de vraag naar arbeid relatief hoog en zal het gat tussen vraag naar arbeid en aanbod van arbeid klein zijn. We spreken dan van een krappe arbeidsmarkt, waarbij de looneisen toenemen en er meer loonkosteninflatie ontstaat. Is er relatief weinig vraag naar arbeid, dan is het gat tussen vraag en aanbod groot en spreken we van een ruime arbeidsmarkt, waarbij de kans op loonstijgingen klein is.
We onderscheiden in hoofdzaak twee soorten werkloosheid. Enerzijds is er werkloosheid die veroorzaakt wordt door de conjunctuurfase waarin een economie zich bevindt, de zogenaamde conjuncturele werkloosheid bij een laagconjunctuur. Anderzijds is er ook in het bestedingsevenwicht altijd een groep werknemers werkloos: de structurele werkloosheid, ook wel natuurlijke werkloosheid genoemd.

De laatste decennia is het aandeel van mensen met een vast arbeidscontract steeds verder afgenomen en werken steeds meer bedrijven met een kern van vaste werknemers met daaromheen een steeds grotere flexibele schil van flexwerkers en zzp’ers. Veel werkenden in deze flexibele schil ervaren een grote mate van onzekerheid over hun toekomst, hetgeen verlammend werkt op het nemen van belangrijke levensbeslissingen zoals trouwen, een huis kopen en een gezin starten.

Links
Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt (uitlegvideo 12½ min.)
Flexibilisering, deregulering en platformeconomie (uitlegvideo 8 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 4

Hoofdstuk 5

Brede welvaart

Welvaart, de behoeftebevrediging ontleend aan schaarse goederen en diensten, is een breed begrip. Het begrip welzijn is zelfs nog wat breder. De behoeftebevrediging ontleend aan niet schaarse goederen en diensten telt dan ook nog mee. Inkomen, productie, economische groei en het bruto binnenlands product (bbp) zijn bekende begrippen die zich makkelijker in een getal of geldbedrag laten uitdrukken. Daardoor lijkt het soms alsof in de maatschappij welvaart als een synoniem van bijvoorbeeld het bbp wordt beschouwd.

In het afsluitende hoofdstuk van de lesbrief Welvaart kijken we naar de brede maatschappelijke welvaart, de brede welvaart van alle huishoudens samen. Daaronder vallen naast het bbp ook vrije tijd, productie in de informele sector en de overheidsvoorzieningen. Andere zaken beïnvloeden meer de welvaartsbeleving. Ze zijn in onderstaande figuur met pijlen aangegeven. Hoe een en ander met elkaar samenhangt, leer je in dit hoofdstuk.

links
Ted talk Richard Wilkinson (video 17 min.)
Monitor brede welvaart. Wat is het? (video 1 min.)
Monitor brede welvaart cijfers CBS 2020 (video 18 min.)
Brede maatschappelijke welvaart (uitlegvideo 11 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 5