Lesbrief Jong en Oud (5e druk)

De lesbrief Jong en Oud gaat over de levensloop van mensen in de verschillende fasen van het leven. We onderscheiden de kinderfase, de ouderfase en de grootouderfase (drie generaties). Het gedrag van de ene generatie kan gevolgen hebben voor de keuzemogelijkheden van andere (ook toekomstige) generaties.

Aan bod komen onderdelen als: de eerste eigen middelen, consumeren en sparen, studeren, werken en belasting betalen, in loondienst, ongelijke inkomensverdeling, verzekeren, waaronder particuliere verzekeringen en collectieve verzekeringen, het huishouden, koophuis of huurhuis, de koopkracht van het huishoudinkomen, de consumentenprijsindex, stoppen met werken, AOW en bedrijfspensioen en ruilen tussen generaties.

Hoofdstuk 1

School of baantje?

Keuze maken

Het maken van de juiste keuze is niet altijd makkelijk en de gevolgen van een keuze worden vaak beïnvloed door anderen.

Soms komt er geen samenwerking tot stand omdat de partners elkaar niet vertrouwen en bang zijn dat de ander zijn belofte niet houdt. Die situatie is een voorbeeld van het gevangenendilemma of prisoner’s dilemma. Het gevangenendilemma is afkomstig uit de speltheorie. De speltheorie bestudeert het nemen van beslissingen waarbij de uitkomst afhangt van wat anderen doen.

links
Split or Steal (video 4 min.)
Dilbert prisoner’s dilemma (video 4 min.)
Speltheorie, simultaan spel, gevangenendilemma (uitlegvideo 13½ min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 1

Hoofdstuk 2

De jeugd

Veel jongeren hebben eigen middelen. Ze krijgen zakgeld of hebben een baantje. Als ze hun inkomen uitgeven aan kleding, uitgaan, bellen, enzovoort, is er sprake van consumptie. Het deel van je inkomen dat je niet uitgeeft, wordt gespaard. Als je meer wilt uitgeven dan je hebt, moet je geld lenen.

Ruilen over de tijd
Sparen is het uitstellen van consumptie en lenen is het vervroegen van consumptie. Er wordt geruild over de tijd. Geld verdienen en geld uitgeven gebeuren in verschillende periodes. Als je geld leent, moet je rente betalen en als je spaart, ontvang je rente.

links
Dit is de donkere kant van het leenstelsel (video 3 min)

Begrippenlijst hoofdstuk 2

Hoofdstuk 3

Werken en belasting betalen

De inkomens die mensen verdienen in het productieproces worden primaire inkomen genoemd.

Over inkomen moet loonheffing betaald worden. De loonheffing bestaat uit de loonbelasting en de premie volksverzekeringen.

Het loon dat overblijft na aftrek van de belastingen (en sociale premies) noemen we het nettoloon.

De loonheffing wordt berekend volgens het schijventarief. Nederland heeft een progressief belastingstelsel: naarmate het inkomen stijgt, moet over de toename van het inkomen een hoger percentage betaald worden. De overheid gaat hierbij uit van het draagkrachtbeginsel. Het draagkrachtbeginsel houdt in dat hogere inkomens in verhouding meer belasting betalen dan lagere inkomens. De inkomensverschillen worden relatief kleiner, er is sprake van nivellering van inkomens.

links
Inkomstenbelasting (video 14 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 3

Hoofdstuk 4

Inkomensongelijkheid

Inkomensverschillen tussen personen kunnen worden gemeten door de verhouding tussen (10%) mensen met de hoogste inkomens en (10%) mensen met de laagste inkomens uit te rekenen. Hoe groter deze verhouding, hoe groter de inkomensverschillen. Inkomensverschillen kun je grafisch weergegeven met een lorenzcurve.

Als de inkomensverschillen door de herverdeling in verhouding kleiner worden, heet dat nivellering. Bij nivellering wordt de inkomensverdeling minder scheef of gelijker. De lorenzcurve ligt dan dichter bij de diagonaal. Als de inkomensverschillen in verhouding groter worden, dan noemen we dat denivellering. Bij denivellering wordt de inkomensverdeling schever of ongelijker. Zowel bij nivellering als bij denivellering gaat het niet om de absolute verschillen (in bedragen), maar om de relatieve verschillen, dus om de inkomensverhoudingen.

Het primaire inkomen wordt door de overheid herverdeeld. De overheid houdt enerzijds belasting en sociale premies in en geeft geld uit aan uitkeringen, subsidies en toeslagen. Het inkomen na herverdeling noemen we het secundaire inkomen.

Secundair inkomen = primair inkomen – ingehouden belastingen en sociale premies + uitkeringen en subsidies.

links
Lorenzcurve (video 13 min.)
Lorenzcurve (video 2 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 4

Hoofdstuk 5

Het huishouden

Als je een huis huurt, moet je maandelijks huur betalen aan de eigenaar, maar heb je verder geen onderhoudskosten aan het huis. Het kopen van een huis moet gefinancierd worden. Dat kan door geld te lenen met het huis als onderpand. Een dergelijke hypothecaire lening heeft meestal een looptijd van 30 jaar. Over het geleende bedrag moet hypotheekrente worden betaald. De rente van een hypothecaire lening is aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Het geleende bedrag moet wel worden terugbetaald of afgelost.

Koopkracht
De koopkracht van het inkomen hangt af van het (nominale) inkomen en de prijzen van de gekochte producten. Als het nominale inkomen procentueel meer toeneemt dan de prijzen, stijgt de koopkracht ofwel het reële inkomen. De stijging van het algemeen prijsniveau heet inflatie.
De berekening van de koopkracht wordt gedaan door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Aan de hand van een budgetonderzoek bepaalt het CBS de wegingsfactoren van elke artikelgroep en elk artikel binnen die artikelgroep. De wegingsfactoren geven aan welk deel van de totale uitgaven aan een bepaalde artikelgroep wordt uitgegeven. Jaarlijks verandert het bestedingspatroon en worden de gewichten door het CBS bijgesteld. Door vervolgens na te gaan hoe de prijzen van de diverse producten zich ontwikkelen kan vervolgens een samengesteld gewogen prijsindexcijfer, de consumentenprijsindex (CPI) berekend worden.

links
Consumentenprijsindex (video 9 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 5

Hoofdstuk 6

Verzekeren

Verzekeren is het afsluiten van een overeenkomst tussen een verzekerde en een verzekeraar, waarbij de verzekerde premie betaalt en recht heeft op een uitkering bij schade of een persoonlijke gebeurtenis, bijvoorbeeld een ongeluk. Mensen sluiten een verzekering af, omdat ze de financiële gevolgen van een onzekere gebeurtenis niet zelf willen dragen: de meeste mensen zijn risicomijdend oftewel risico-avers.

Verzekeringen worden onderverdeeld in particuliere verzekeringen en collectieve verzekeringen.

Het gevaar van verzekeren is dat mensen meer risico nemen, omdat ze verzekerd zijn. Er kan dan sprake zijn van moral hazard. Daarom stellen verzekeraars vaak een eigen risico vast.

Een particuliere verzekering kan verplicht worden gesteld. Dit heet collectieve dwang. De solidariteit tussen de verzekerden staat dan voorop. De Zorgverzekering is hiervan een voorbeeld. Iedereen moet een basisverzekering tegen ziektekosten afsluiten en de verzekeraars moeten iedereen verzekeren.

links
Averechtse selectie (video 8 min.)
Moral hazard (video 8 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 6

Hoofdstuk 7

Senioren

De Algemene Ouderdomswet geeft elke Nederlander boven de AOW-leeftijd het recht op een AOW-uitkering. De AOW wordt gefinancierd volgens het omslagstelsel: de premies die nodig zijn om de uitkeringen in een bepaald jaar te betalen, worden betaald door (omgeslagen over) personen die in dat jaar een inkomen hebben.

Pensioenuitkering
Pensioenuitkeringen zijn een aanvulling op de AOW-uitkering. Voor de uitkeringen zijn tijdens het werkzame leven door de gepensioneerden en/of door hun werkgevers premies betaald aan een pensioenfonds. Pensioen is uitgesteld loon: er wordt geruild over de tijd.

Eigen inkomen
Een gedeelte van de ouderen heeft een inkomen uit arbeid of winst uit eigen bedrijf. Sommige ouderen hebben inkomen uit vermogen, zoals rente op spaargelden, winstuitkeringen uit beleggingen in aandelen, rente-inkomsten uit beleggingen in obligaties, huuropbrengsten uit onroerend goed.
Aandeelhouders kunnen geld verdienen als de bedrijven waar ze aandelen van hebben, winst maken en die winst in de vorm van dividend uitkeren.

links
Het grijze goud (video 15 min.)
Pensioenpremie in een bodemloze put (video 9 min.)
Wat is pensioen? (video 3 min.)
Het beste pensioenstelsel ter wereld (video 6 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 7

Hoofdstuk 8

Ruilen tussen generaties

In de verzorgingsstaat dragen de werkenden geld af in de vorm van belastingen en sociale premies. De overheid geeft dit geld uit in de vorm van sociale uitkeringen en voorzieningen. Op die manier worden de inkomens door de overheid herverdeeld.

Betalingen aan de overheid (belastingen en premies) zijn voornamelijk gebaseerd op het draagkrachtbeginsel. Iedereen betaalt naar draagkracht van het inkomen, dus hogere inkomens betalen relatief meer. Het systeem van bijdragen aan en ontvangsten van de overheid is gebaseerd op solidariteit.

Een ander uitgangspunt is het profijtbeginsel: ieder betaalt naar gelang het gebruik van de overheidsvoorzieningen. Naast de overdracht van inkomen en vermogen kunnen ook andere overdrachten tussen generaties de welvaart beïnvloeden:
• de wetenschap. Toekomstige generaties kunnen een hoger peil van welvaart bereiken dankzij de overdacht van kennis.
• milieuproblemen. Ontbossing, erosie, uitsterven van plant- en diersoorten en klimaatveranderingen hebben een negatief effect op de toekomstige welvaart.
• uitputting van natuurlijke hulpbronnen. Olie en gas kunnen opraken en de toekomstige welvaart schaden.
• overheidsschuld. Toekomstige generaties betalen rente en aflossing van de schuld die is opgebouwd. Dit tast hun welvaart aan.

De huidige generatie moet streven naar duurzame economische groei, dat is groei die niet ten koste gaat van de welvaart van toekomstige generaties.

links
Wat is vergrijzing? (video 1 min.)
Vergrijzing en ontgroening (video 12 min.)
Ruilen over tijd (video 15 min.)

Begrippenlijst hoofdstuk 8